In een zoektocht naar samenhang vind ik enkel chaos. Waarom klamp ik me vast aan het onpeilbare? Waarom zoek ik naar externe verklaringen van omstandigheid? Waarom kan ik niet accepteren dat ik een speelbal ben, in de prutsende handen van causaliteit? Ik hang te drogen in de zon, met een strop om m'n strot. Ik ben een slaaf van mijn vrije wil, in een gevangenis van zijde en goud. Ik heb iets nodig, een brandpunt, maar ik kan het niet omschrijven. Ik heb de gave om lief te hebben, verder heeft een mens toch niets nodig? Ik behoef geen licht, ik zie geen nut in bezit, er bestaat geen toekomst in het nu. Wat doe ik hier? Hou ik mezelf drijvende uit een chronische koppigheid? Ben ik vleesgeworden eigenwijsheid dat ik mijn vergane glorie uitsmeer over het gezicht van teleurstelling? Ik vraag niet veel, maar ik vraag teveel. Ik ben een vrouw met niets, behalve een hart met twee kamers. Wat heb ik te bieden? Passie, compassie, empathie, vriendschap, misschien zelfs hoop en dromen. Op een zilveren dienblad reik ik Eros mijn ziel en zaligheid, als een offer aan een de oudste god, die mijn gezicht is vergeten. Ik leerde over het nu en ik leerde over het verleden. Ik leerde over morgen en de vergankelijkheid van zekerheden. Ik leerde de top van de berg kennen en tekende een kaart van de rotsbodem in het ravijn. Ik zag de kleuren van verval en de schimmen van groei. Ik ben de spin in het web van blinde toewijding, verstrikt in wensen en hoop. Mijn snijtanden dringen zich genadeloos in het opgezette kadaver van een droom. Ben ik een kind van verlies en verlatenheid? Ben ik de nakomeling van onvervulde verwachting? Ik rust mijn hoofd in de schoot van vergetelheid en reinig mijn geest met diens troostende woorden. "Rust zacht." zegt het. "Volg het dwaalspoor van oorzaak en gevolg." De stem is verleidelijk en zijn waarheid zo geruststellend. "Laat het lot haar spel spelen." zegt het, maar ik ken de regels niet: het nu is een bordspel met verzwaarde dobbelstenen. En dus vecht ik, voor de toekomst, want mijn verleden is mij ontnomen. De trofee van mijn verkwanselde potentie is als een verborgen lijk op mijn zolder. Ik zoek voldoening, met de angst dat ik het niet zal herkennen als ik het vind. Ik zoek erkenning, met de angst dat ik het niet zal kunnen accepteren. Ik zoek hoop, met de angst dat ik dromen najaag. Ik zoek mezelf opnieuw, want ik weet enkel en alleen wie en wat ik eens was. Vrees heeft mij verlaten, ik lach in het gezicht van de dood, wiens vergankelijkheid onlosmakelijk verbonden is met schuldgevoel. Schuld is dood. Haat is dood. Angst is dood. Ik ben geofferd aan geluk, die mijn botten spleet en mijn vlees verschroeide. Uit de as rees een ander: ik. Wie ben ik?
-Anoniem-