Huilend lig ik in mijn bed, de tranen stromen over mijn wangen en het houdt maar niet op. Ik weet het nu zeker. Dit is mijn einde. Ik ga dood. Alles doet pijn. Het voelt alsof mijn lichaam wordt volgestoken met messen. Huilend denk ik na over mijn leven. Het lijkt wel alsof mijn lichaam elke seconde meer pijn gaat doen. Alsof er steeds meer messen in me worden gestoken. Er schieten pijnscheuten door mijn hoofd. Het enige waar ik aan kan denken is de dood. Ik probeer mezelf te omarmen om de pijn te verminderen, maar het wordt steeds erger. Ik denk aan alle dingen die er nu met mijn lichaam gebeuren. Ik heb vast een hersenbloeding, kanker, een spierziekte, een hartaanval. Ik probeer mezelf voor te houden dat het allemaal maar in mijn hoofd zit, maar zodra er weer een pijnscheut door mijn lichaam schiet zijn die gedachten meteen voorbij. Ik denk na over het leven dat ik heb gehad. Ik denk na over de spreekbeurt die ik had willen houden waarin ik iedereen uit mijn klas zou gaan vertellen waarom ik was zoals ik was. Ik had mijn toespraak al duizenden keren aan mezelf verteld. Mijn hele leven ging ik na. Het was een fijn leven. Maar ook een leven vol onzekerheid. De moeite die ik met eten had, en dat voor een jongen. Mensen namen me niet serieus. Ze dachten dat zoiets alleen in het hoofd van jonge tienermeisjes speelde. En toen ik me eindelijk beter begon te voelen, kwam die angst. Die angst voor de dood. Die angst dat ik nog meer mensen om me heen zou verliezen na mijn moeder. En die angst om er zelf niet meer te zijn. De angst die me elk moment van de dag volgde. Ik wilde het zo graag allemaal vertellen. Ik wilde het eruit schreeuwen, maar ik wist dat ik dat niet durfde. Ik wilde geen mensen bezorgd maken. Ik wilde niet dat mensen zouden denken dat ik problemen had. Ik vond dat ik me aanstelde. Waarom zou ik überhaupt mensen opzadelen met mijn gevoelens, wat hadden ze eraan.
Een pijnscheut schoot weer door me heen. 'Je stelt je aan' dacht ik in mijn hoofd. 'Doe normaal en denk aan de mensen met echte problemen. Denk maar eens aan alle goede dingen in je leven en bedenk maar eens wat voor een goed leven je wel niet hebt'. Maar ik kon het niet. De angst was te sterk. Ik kon niet helder meer denken. Meer en meer begon mijn lichaam te verkrampen. Ik schreeuwde en huilde, maar het hield niet op. Er was niemand om me te beschermen, niemand om me gerust te stellen. Mijn vader was zoals gewoonlijk weer eens ergens op een of ander bedrijfsfeest, waar hij vast weer met zijn secretaresse zat te flikflooien en mijn zus sliep bij een vriendin. Drijfnat van het zweet probeerde ik mijn bed uit te klimmen. Elke keer dat ik een stap zette voelde ik mijn hart steeds harder kloppen en het bonkte in mijn hoofd. 'Je krijgt geen hartaanval' fluister ik tegen mezelf. Ik moest naar buiten. Ergens waar frisse lucht was. Ik moest weg uit de bedompte warmte van het huis. Weg. Weg van hier. Zo snel als ik kan grijp ik mijn grijze, muffe jas van de kapstok en sluip ik naar de deur. Met de arm die niet tegen mijn keel ligt probeer ik de deur zo stil mogelijk te openen. Koude wind blaast in mijn gezicht zodra de deur krakend open vliegt. Zodra ik in de koelte van de buitenlucht sta, voel ik me meteen een stuk beter. Ik begin te lopen. Waarheen weet ik niet, maar weg van het huis. Weg van alles en iedereen. Al tijden had ik het plan om weg te gaan. Ik had eigenlijk wel zin in een avontuurtje. Nooit beleefde ik iets en nu wilde ik een keer helemaal het roer omgooien en een avontuur beleven. Nooit had ik gedacht dat ik dat ook echt zou gaan doen, maar nu durfde ik eindelijk de stap te nemen. Nu ik dacht dat ik dood zou gaan wist ik dat ik spijt zou hebben als ik nooit iets spannends had beleefd of altijd volgens de regels had geleefd. Langzaam begin ik sneller te lopen. Ik begin te rennen. Steeds sneller en sneller bewegen mijn benen zich voort over het natte, grijze asfalt. Het is donker buiten, dus ik moet moeite doen om niet te struikelen over takken of stenen die op de weg liggen. Nog steeds heb ik geen idee waar ik naartoe ga, ik laat mezelf lijden door mijn eigen benen. Mijn conditie is al een tijdje niet meer zoals hij geweest was, en in januari was het me niet gelukt om me aan mijn goede voornemen te houden dus al snel begonnen mijn benen zich langzamer voort te bewegen en begon ik luid te hijgen.Toch ren ik door. Opeens hoor ik getoeter achter me. Als ik omkijk zie ik dat ik terwijl ik in gedachten verzonken was, midden op de weg ben gaan rennen. Snel ren ik terug naar de rand van de weg. De vrouw achter het stuur kijkt me boos aan gebaart druk met haar handen. Ik kan er zo slecht tegen als mensen niet gewoon rustig kunnen doen. Ik begrijp dat ik beter had moeten opletten, maar waarom worden mensen altijd zo snel agressief en bestaat er tegenwoordig bijna nooit meer zoiets als 'normaal doen'. Als ik uiteindelijk niet meer kan stop ik met rennen en begin te lopen. Ik loop langs donkere huizen. Ik stel me voor hoe mensen daar nu rustig lekker liggen te slapen en bij de huizen waar nog een lampje brand bedenk ik me dat er mensen zijn die tot laat nog hebben gefeest of mensen die de hele nacht voor de buis hebben gehangen. Het geeft me een rustig gevoel, om langs de huizen te lopen. Op een gegeven moment houden de huizen op. De tuinen gaan over in weiland. In sommige weilanden staan een paar paarden of koeien te grazen, maar de meesten staan veilig binnen in hun stal. Ik voel mijn benen steeds zwaarder worden en ook mijn oogleden moeten moeite doen om open te blijven. 'Je moet doorgaan, waarschijnlijk ben je hooguit pas een paar kilometer van huis'. Met de energie die ik nog in me heb begin ik weer te rennen. Ik denk aan het feit dat ik net nog huilend in mijn bed lag en het voelt alsof ik gefaald heb. Ik kan er niet tegen dat ik mezelf nooit bij elkaar kan houden en mezelf zo laat meeslepen door mijn eigen angsten. Hijgend laat ik me neervallen en kijk ik om me heen. Geen spoor van leven, er rijden zelfs geen auto's voorbij. Ik kijk op mijn horloge, het is half drie, geen wonder dat er geen hond meer op de weg is. Door het rennen was ik mijn hart weer even vergeten, maar nu voel ik het weer bonken door mijn lichaam. Snel leg ik mijn vinger weer op mijn keel, terwijl ik rondkijk of ik ergens een straatnaambordje zie of een ander bord waaraan ik kan zien waar ik ben. Maarja zoals je wel kunt verwachten, zoals in elk cliché film of boek, kan ik nergens een bord vinden. Snikkend laat ik mijn hoofd op mijn knieën vallen. 'Wat heb ik gedaan? Waarom ben ik zo dom geweest om weg te gaan zonder ook maar te bedenken waarheen of zonder iets om de nacht mee door te komen. Het enige wat nog slim was om mee te nemen is water.' Nu ga ik misschien niet dood aan een hartaanval, maar van de kou of de honger. 'Stel je niet aan' denk ik weer. 'Dit is toch juist wat je wilde? Vluchten van huis, zodat je weg kon rennen van al je problemen? Zodat je de wijde wereld in kon om jezelf te vinden? 'Wat zit je hier dan zielig te doen, dat je misschien wel dood gaat van de kou', zeg ik tegen mezelf. Ik laat me achterover vallen in het gras en kijk naar de hemel, waar normaal gesproken schitterende sterren mijn gezicht zouden moeten belichten, maar waar nu donkere wolken voor de maan hangen en er geen ster aan de hemel te bekennen is. Terwijl ik daar lig denk ik aan mijn vader die nu waarschijnlijk in bed ligt met een of andere vrouw, nadat hij teveel gedronken heeft om zijn verdriet te vergeten. Wat haatte ik die man. Een egoïstische lul die alleen maar aan zichzelf denkt. Eigenlijk zoals veel mannen rond de vijftig die allemaal in hun midlife-crisis zitten en te veel gaan drinken. Elke keer zie ik weer dat moment voor me hoe we met het hele gezin 'gezellig' naar vrienden gingen om oud en nieuw te vieren en dat hij toen de ene champagne na de andere naar binnen goot waardoor hij op een gegeven moment niet meer normaal kon praten en elke keer bijna naar voren viel. Ik weet nog dat ik me kapot schaamde toen hij op een gegeven moment met zijn hoofd boven de wc-bril hing om alles er weer uit te kotsen. Vreselijk. Een wijntje op zijn tijd kan geen kwaad, maar dit was gewoon genant. Ik kan me herinneren dat ik me in het begin een tijd lang heb afgevraagd waarom we na dit voorval nooit meer bij de vrienden zijn langsgeweest. Je kunt je dan natuurlijk afvragen of het wel echte vrienden waren, maarja dat is iets dat je je bij veel mensen kunt afvragen. Na een tijdje ging mijn vader steeds meer drinken, zeker na het vertrek van mijn moeder, hoewel hij al lang niet meer van haar had gehouden. Het was alsof hij een reden zocht om maar zoveel mogelijk te drinken. Als we aan hem vroegen waarom hij dat eigenlijk deed dan zei hij altijd dat hij alle werkdruk niet meer aankon en even rust voor zichzelf nodig had. Ik weet nog dat toen ik zestien werd en ik zelf ook eindelijk legaal mocht drinken, ik in het begin niets wilde proberen. Al mijn vrienden lagen elk weekend in coma ergens in een zielig speeltuintje terwijl de vodka flessen in scherven om hen heen lagen, maar ik zat liever thuis een boek te lezen dan dat ik net als mijn vader zou gaan drinken. Uiteindelijk hebben mijn vrienden me overgehaald om te proberen van het alcoholische goed, zodra de drank mijn keel binnen gleed en de warmte zich door mijn lichaam verspreide begreep ik waarom mijn vader zo erg van drank hield. Toch heb ik nooit begrepen hoe hij het kon volhouden om elk weekend zoveel te drinken, zeker niet als ik zelf met knallende koppijn in bed lag en hij weer fluitend op mijn deur bonsde om te zeggen dat we gingen ontbijten. Misschien heb ik ook wel overdreven dat hij zoveel dronk en leek het ook allemaal zoveel, omdat ik zelf geen idee had wat drank inhield. Ach misschien moet ik mensen maar gewoon wat meer laten en ze hun eigen leven laten leiden en ze zelf maar laten doen waar zij blij van worden. Zo lig ik daar dan nog een tijdje een beetje na te denken over alles en iedereen. Het is altijd fijn als je gewoon zelf rustig kan nadenken zonder dat er mensen zijn die de hele tijd om je heen hangen en je storen. Of mensen die zich altijd meteen weer gaan bemoeien met alles en zelf alles heel goed weten allemaal. Dat viel me altijd op als ik iets wilde vertellen aan iemand, dat diegene eigenlijk altijd halverwege mijn verhaal meteen weer over zichzelf ging beginnen. Niet dat ik dat heel erg vond, maar als ik er later aan terug dacht bedacht ik me altijd dat ik mijn verhaal nooit had kunnen afmaken. Meestal zie ik niet echt slechte dingen in mensen, maar als iemand anders dan opeens een opmerking heeft over een bepaald persoon dan pas zie ik eigenlijk hoe irritant sommige dingen wel niet zijn die mensen kunnen doen. Ik probeer dan maar zo leuk mogelijk te blijven doen, maar toch merk je hoe andere mensen je eigenlijk wel niet kunnen beïnvloeden door bepaalde dingen over iemand te zeggen waardoor je daar opeens heel erg op gaat letten. Ik weet eigenlijk niet waar ik nu allemaal eigenlijk aan aan het denken ben en besef me dat het eigenlijk niet echt een hele duidelijke structuur ofzo heeft. Toch geeft het me een fijn gevoel om hier te liggen en te denken over dingen zonder dat er een bepaalde structuur in moet zitten.