Donker

48 3 0
                                    

Toen ze in coma lag...

Het is stil. Het enige wat ik hoor is het gebonk van mijn hart. Ik wil mijn ogen opendoen om te zien waar ik ben, maar het is zo donker dat het geen verschil maakt. Mijn ogen dwalen door de duisternis, op zoek naar… Naar wat eigenlijk? Het blijft stil, en ik lig hier zonder enig besef van tijd of plaats, te wachten tot er iets veranderd. Het maakt niet uit hoe lang het duurt. Ik vind het wel prima. Ik wacht.Uren, dagen, weken. Maar dan wordt mijn hoofd licht en ik begin te zweven. Het kloppen van mijn hart wordt steeds duidelijker. Het dreunt door mijn lichaam en bonkt in mijn hoofd. Plotseling maakt het zwart plaats voor mensen; silhouetten die dansen op het ritme van mijn hart. Het zijn er meer dan honderd, maar er is er één die er duidelijk uitspringt. Het meisje kijkt me met lege ogen aan. Er lopen tranen over haar gezicht maar de blik in haar ogen toont een emotie die ik niet eerder heb gezien. Heel rustig loopt ze langs me naar buiten, alsof ze na moet denken over elke stap. Ik wil achter haar aanlopen, vragen of ik iets voor haar kan doen, maar het voelt alsof mijn voeten vastzitten aan de grond. Ik probeer ze los te trekken, maar het lukt niet. Ik raak in paniek. Het donker, wat eerst zo rustgevend was, maakt me bang, en in de stilte voel ik me eenzaam. Mijn hart klopt harder en harder, en ik val. Ik val steeds sneller en bereid me voor op de klap die komen gaat. Maar die komt niet. Geluidloos glijd ik door een donkere tunnel waar geen einde aan komt. Als ik me dat besef durf ik weer adem te halen. Ik zucht, sluit mijn ogen en laat me gaan. 

Als ik mijn ogen open, word ik verblind door daglicht. Even denk ik dat ik weg ben, weg van het duister, maar ik voel me nog steeds licht, en ik kan me niet bewegen. Dan pas merk ik dat er mensen naar me kijken. De zon schijnt in m’n ogen, dus ik kan hun gezichten niet duidelijk zien, maar ik weet zeker dat ze er zijn. Zwijgend staren ze me aan. Stil wacht ik op wat komen gaat, maar het duurt lang. Ik voel mijn lichaam koud en stijf worden, en ik wil weg. Maar dan komt er een man in het geel mijn kant op, die alle mensen bij me wegdrijft. Ik adem de nieuwe, frisse lucht in die is ontstaan op de plaats waar net de zwijgende mensen nog stonden. Ik zoek steun in de ogen van een vrouw naast me. Ik schrik van haar blik. Ze kijkt alsof haar wereld instort. Ik wil haar zeggen dat ze niet bang hoeft te zijn, dat alles goed komt, waar ze ook maar bang voor is, maar mijn mond werkt niet mee. De vrouw lacht naar me, door haar tranen heen. Ik heb het gevoel dat ik zo weer terug ga naar het donker, maar ik wil niet. Ik heb het gevoel dat ze me nodig heeft. 

Ik sluit mijn ogen omdat mijn hoofd pijn doet door het felle licht van de zon, en als ik ze weer open doe kijk ik vanaf boven naar een ambulance. Hij staat in een rustige woonwijk. Er liggen jassen op de grond, rood-bruin gekleurd van het bloed. Ik zie mensen elkaar vasthouden, huilend. Anderen staan met verschrikte ogen naar de grond te staren. Ik snap niet waarom ik hier, zo’n vijftien meter boven de grond, het verdrietige tafereel sta te bekijken. Wat moet ik hier? Maar dan wordt er een brancard vanaf de grond omhoog getrokken en herken ik het meisje dat ik eerder heb gezien. In het donker zag ze er slecht uit, maar nu is het verschrikkelijk. Haar haren waaien slap over haar gezicht, en haar lichaam ligt in een vreemde hoek onder haar hoofd. De donkerblauwe nekkraag die ze om heeft staat in een vreemd contrast met haar bleke gezicht en haar gesloten ogen. Ik sta verstijfd toe te kijken als ze de ambulance wordt ingereden, en hoe deze met gillende sirenes de straat uitrijdt. Ik veeg de tranen van mijn wangen, maar ze blijven stromen. Wat is dit? Ik heb dit meisje pas één keer eerder gezien! Ik draai me om en dan pas besef ik waar ik ben. Ik sta boven op een dak. Ik schaaf mijn handen als ik op het grind ga zitten, maar het maakt niet uit. Ik huil en huil, en verdrink in mijn eigen tranen.

Als ik wakker word heb ik het gevoel dat ik dagen van de wereld ben geweest. Even weet ik niet waar ik ben, maar dan herinner ik het me weer. Het is nog steeds de zelfde donkere plek, maar er is iets veranderd. Het is meer een gevoel, maar het lijkt alsof ik in een donkere kamer ben, inplaats van in een oneindig grote ruimte, zonder plafond of muren. Ik vind het niet fijn. Het is alsof de kamer te klein is voor me. Alsof de zuurstof langzaam minder wordt. Ik merk dat ik sneller begin te ademen, steeds sneller en sneller. Ik heb het gevoel dat ik stik, en raak in paniek. Wanhopig hap ik naar lucht, maar het helpt niet. Mijn adem stokt, en ik geef het op. En op het moment dat ik denk dat ik dood aan het gaan ben, verdwijnen plotseling de muren en vullen mijn longen zich met lucht. De adrenaline stroomt nog door mijn bloed, maar ik ben zo niet bang meer. Opgelucht probeer ik de brok in mijn keel weg te slikken, maar die verdwijnt niet. Het voelt alsof er iets in mijn keel zit. Ik vind het raar, maar ik ben ineens zo uitgeput, dat ik het niet voor elkaar krijg het nog eens weg te slikken. Ik voel de slaap het laatste beetje angst uit mijn lichaam wegnemen, en ik vergeet dat ik er bijna niet meer was geweest.

DonkerWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu