tijdsprong
Daan
ik zit in de auto op weg naar voetbal marit zit naast me ik vraag aan haar:tegen wie moet je morgen.marit zegt weet niet een team uit waalre.dan moet je mess tegen rein.we zijn er hoor ik me moeder zeggen.als we uitgestapt zijn zegt ik ga naar de kleed kamer om me om te kleden .marit zegt is goed .ik geef marit een kus der wang en loop naar de kleed kamer. ik loop de kleedkamer in en zeg iederen gedag
als we ons omgekleed hebben lopen we richting het voetbal veld .
we staan nu op warm te lopen
