Ik zal, denk ik, pakweg tien jaar zijn geweest toen ik begon te beseffen dat mijn lagere schooltijd eens zou eindigen. En wat dan? In de jaren 50 van de vorige eeuw had je niet veel keuzes. M'n tijd uitzitten en dan op mijn veertiende jaar gaan werken op zo'n vieze scheepswerf leek me een schrikbeeld. Dat wilde ik in ieder geval niet! Ik wilde naar de HBS, dat leek me wel wat. Uit de kleine bibliotheek van de padvinderij waarvan ik lid was, leende ik 'De avonturen van Bram Vingerling' van Leonard Roggeveen. Ik las 't met rode oortjes. Bram kon onzichtbare inkt maken en hij had een tijdmachine. Hij was zo slim! Dat kwam omdat hij op de HBS zat. Later las ik de jongensboeken uit de zogenaamde Bob Evers-serie van Willy van der Heide. Die boeken gingen over drie jongens die tijdens hun schoolvakanties avonturen beleefden. 'Drie jongens en een caravan' en 'De avonturen van drie jongens in de stille Zuidzee" verslonk ik. De hoofdpersonen uit de boeken zaten op de HBS en ze waren zo slim dat ze allerlei problemen en toestanden gemakkelijk de baas bleven. De HBS kreeg hierdoor voor mij iets magisch. Ik zag ze voor me: drie jongemannen, die voor elke gelegenheid in stijl gekleed hun HBS-tijd doorbrachten. In plusfour, Schots geruite kousen en dito pet trokken zij door Europa met nota bene een echte caravan. In witte broeken en marine blauwe pullovers gingen ze op pad met hun schitterende kajuitzeilboot. Dat was pas apart!
Pa had wel in de gaten dat mijn ambities wat verder gingen dan wat men op de dorpsschool gewend was. Hij stuurde me naar de Dr. Bavinckschool op de Singel in Dordrecht. Daar kreeg ik 't wel even voor m'n kiezen. Ineens was ik niet meer de beste, maar bijna de slechtste van de klas. De achterstand die ik op mijn klasgenoten had, was ongeveer een half jaar. Met bijles van het hoofd van de school redde ik het. Ik mocht toelatingsexamen doen voor het Christelijk Lyceum en slaagde met een acht.
Ik kwam in 1G, de jongensklas. Met gemak volgde ik de lessen en ging met redelijke cijfers over naar klas 2C van de onderbouw. Daar ging 't mis: Pa overleed. Ik viel in een pikzwart gat! Al mijn zekerheden was ik kwijt. Ontheemd vocht ik tegen de ellende en het verdriet. Toch ging ik door, met de hakken over de sloot ging ik over naar klas 3C. Daar ontwikkelde zich mijn voorkeur voor exacte vakken. Voor wiskunde haalde ik goede cijfers, enkele keren een tien, natuurkunde vond ik leuk, maar talen waren een puinhoop. Duitse les vond ik een gruwel. De rijtjes met naamvallen zeiden me niets, laat staan dat ik er de lol van in zag. De leraar Engels was een Zeeuwse reli, die kennelijk de behoefte had mij op 't rechte pad, d.w.z. zijn pad, te houden. Daar had ik nu weer geen behoefte aan en van de weeromstuit zorgde hij ervoor dat ik niet hoger dan een vijf scoorde. Met een herexamen voor Duits en Engels ging ik voorwaardelijk over. Vlak voor het begin van het nieuwe schooljaar moest ik de herexamens afleggen Tot mijn verbazing kreeg ik de opdracht stukken tekst te vertalen vanuit het Duits en het Engels. Dat was een kolfje naar men hand. Analyseren van teksten kon ik wel en met wat logisch gokwerk haalde ik ruim een voldoende. Ik werd toegelaten tot het 4-de jaar. Ik kwam in klas B4C, de B-kant van de HBS.
We kregen scheikunde. Leuk,dingen doen die Bram Vingerling ook deed. Ik keek er naar uit. Het viel tegen. We kregen les van vrouw op leeftijd, grijs haar op een knot, een beetje een kreng, waarvan je je niet kon voorstellen dat ze ooit getrouwd was geweest. Ze had wel een kind, een jongen die 2 klassen lager zat. Het was een wat dikkige jongen, die zijn populariteit probeerde te vergroten met het doorbrieven van repetities die eraan kwamen. Hij kreeg er sigaretten voor en mocht meedoen met de grote jongens. Een raar manneke.
De scheikundelessen waren een plaag. Ik was onzeker, dus pikte de scheikundelerares mij er telkens uit om me te overhoren. En daar stond ik dan een half uur of meer voor het schoolbord en moest ik reactieschema's tekenen en toelichten. 't Ging me niet best af. Het scheikundelokaal had voor in de klas een verhoging, waarop een labtafel stond, waarmee de docent proeven kon demonstreren. Ook de leerlingen zaten achter labtafels. Voor leraren die geen orde konden houden was het lokaal een crime. Alle labtafels waren voorzien van een gas- en waterkraan, die door baldadige leerlingen maar al te graag werden opengezet. Levensgevaarlijk! Bij deze juf gebeurde dat niet, de leerlingen waren bang voor haar.
Goed, daar stond ik dan op de verhoging voor de klas. 't Ging niet best. Tante Bet, zo noemde we haar, zat opzij achter een soort van bureautje en vuurde vragen op me af, die ik niet kon beantwoorden. Ik keek een beetje weg van haar. Vanaf mijn verhoogde positie kon ik als enige in de klas door de hoge ramen naar buiten kijken. Ze raakte geïrriteerd, daar zij mijn houding als ongeïnteresseerd opvatte. Terwijl ze me uitfoeterde, zag ik een man met een verfomfaaide aktetas op de straat voorbij lopen. Die was op weg naar zijn werk. Gezien het versleten pak en zijn werkmanspet was hij arbeider in een fabriek. Hij liep snel alsof hij te laat was. Ineens schoot er een hond, een halfslag vuilnisbakkenrasje, op de man af en hapte naar zijn been. Hij miste net, maar had wel de broekspijp te pakken. De man schopte naar de hond, maar die liet niet los. Met een woest gebaar gooide de man zijn aktetas naar de hond, die door de schrik eindelijk losliet en een steegje in stoof. Scheldend raapte de man zijn aktetas op en vervolgde zijn weg. Het leek wel een scene uit een stomme lachfilm. Ik kon me niet inhouden en glimlachte om de man.
Dat had ik beter niet kunnen doen. Door de hoge ramen hadden de leerlingen het voorval gemist, evenals tante Bet, die met haar rug naar het raam zat. Ze dacht dat ik haar een beetje stond uit te lachen en ik had 't lef niet om haar te vertellen wat er buiten was gebeurd. Een eindeloze preek volgde, waarin ik op moralistische wijze gewezen werd op mijn ongeïnteresseerdheid in de lesstof. Het zou slecht met me aflopen als ik zo door ging op het pad dat tot diep ethisch bederf zou leiden. Ik hoorde het stoïcijns aan en was al blij dat ik naar m'n zitplaats in de klas mocht terugkeren. Eindelijk af van mijn plaaggeest!
Net voordat de schoolvakantie begon kreeg m'n moeder een brief, waarin stond dat ik moest doubleren. Samen plengden we een traantje. M'n moeder wist dat ik 't zwaar had en praatte me moed in. Gek genoeg was dit voor mij het moment dat ik me weer oprichtte uit alle ellende. De HBS maakte ik met succes af en in sneltreinvaart deed ik de HTS en slaagde ik voor 't eindexamen.
Ik vierde mijn overwinning op het schoolsysteem door een lange vakantie te nemen. Het werd een mooie warme zomer, de zomer waarin ik brugwachter in de binnenstad van Dordrecht was en de stad om zijn schoonheid leerde waarderen. Pas eind september solliciteerde ik naar een baan bij Unilever Research. Ik moest toch wat? Ik werd aangenomen als lab-assistent. Het harde leven begon, een leven van hard werken! Aan de scheikundelessen bleek in niet zoveel te hebben. Mijn affiniteit aan het bepalen van bijvoorbeeld de zuurgraad van vloeistoffen of hun normaliteit was er niet echt. Na een paar jaar stapte ik over naar de computerafdeling. Daar kon ik me uitleven in wetenschappelijk programmeren en schreef ik programma's voor het verwerken van meetgegevens, die door wetenschappers werden aangeleverd. Daar kon ik volop mijn wiskundekennis in kwijt.
En tante Bet, die was ik inmiddels vergeten........
JE LEEST
Scheikundeles
Historical FictionDaar sta je dan: voor het schoolbord en een lerares die je overhoort. Een jeugdtrauma voor iedere leerling op de middelbare school. Maar gelukkig, ook dit gaat over. Fred van Os heeft een verhalenbundel uitgebracht. De titel luidt: Onder aan 't veer...