Prologue

64 32 3
                                    




'Hij komt me halen. Hij komt me halen.' Mijn handen trillen, mijn adem schokt en het zweet breekt me uit. Er staan mensen om me heen  die ik niet ken. Het zijn veel mensen die zo dicht bij staan waardoor de paniek in deze kleine, benauwde ruimte alleen maar meer stijgt.

Ik wil van bed af springen en vluchten, ik moet vluchten voordat zé achter me aan komen. Maar mijn handen... ze zitten vast. 'Laat me los!' Schreeuw ik zo hard als ik kan.

Ik hoor mijn stem weergalmen in de betonnen muren. 'Alsjeblieft, laat me los  voordat hij achter me aankomt.'

   'Wie komt je halen, Skye?' Hoe weten hun nou weer wie ik ben? Of hebben  ze het nieuws gekeken? Natuurlijk, niemand heeft niet gehoord wat ik heb gedaan.

   'Hij... die ene man.'

   'Wie is het Skye?'

    'Weet ik niet.' Ik weet niet meer wie hij is. Ik heb zijn gezicht zo vaak gezien, ik weet dat ik alles met hem deelde en ik deed alles voor en met hem. Maar wie is hij ook al weer?

Het enige wat ik weet, is dat hij gevaarlijk is. Ik heb het zelf gezien, ik heb hem zelfs geholpen.

Maar waarom? Waarom herinner ik me niks meer? Ik trek harder aan de ketting waar mijn handen aan vast zitten, ook al weet ik dat dat geen zin heeft. 'Hij komt me halen.' Dat moet haast wel. Ben ik hier wel veilig? Waar is hier eigenlijk?

   'Niemand komt je halen, Skye.' Zegt een vriendelijke, jonge vrouw. Ze draagt witte kleding en heeft latexhandschoentjes aan. Haar donkere haren zitten samen gebonden in een strakke paardenstaart en ze draagt een mondkapje. Is dat een zuster? Ben ik in een ziekenhuis? 'Je bent veilig hier.'

   'Nee ik ben nergens veilig voor hem.'

   'Hier wel, probeer een beetje te ontspannen.' Ontspannen? Meent ze dit nu? Na alles wat ik heb gezien? Na alles wat ik heb gedaan? 'Kan iemand het crisisteam roepen?'

Crisisteam!  Dit gaat vreselijk fout.

   'Nee. Nee, geen crisisteam. Alsjeblieft. Laat me gewoon gaan. Ik moet vluchten.'

Er komen nog meer mensen binnenstormen. Dat moet het crisisteam wel zijn. Ik kruip zo snel mogelijk naar achter. Ik duw mijn rug tegen de rugleuning van het bed en hap naar adem als er twee, grote, brede mannen naar me toe komen.

Met betraande ogen kijk ik van de ene man, naar de andere. 'Alsjeblieft. Geloof me nou.'

   'Oké, Skye.' De mannen van het crisisteam grijpen me stevig vast en draaien me op mijn zij. De een houd me vast bij mijn enkels, de andere bij mijn schouders. Die lieve zuster die me net tegen me praatte komt naar me toe. Ze heeft iets in haar hand, wat is het? Het lijkt op een naald? 'Dit gaat heel even pijn doen, daarna kun je ontspannen en rustig slapen.'

   'Ik wil niet slapen!' Mijn tranen stromen over mijn wangen. Ik schreeuw zo hard dat mijn keel helemaal is uitgedroogd waardoor ik moet hoesten. De zuster komt als maar dichterbij met die naald. Dat bevalt me niks. Ik kan geen kant op door die mannen die me in de houdgreep vasthouden.  'Alsjeblieft.' Genadeloos steekt de zuster zo voorzichtig mogelijk die naald in mijn linker bil. Auw. Ik knijp mijn ogen dicht als je me volspuit met een slaapmiddel en ik open ze pas weer als ze die naald uit mijn bil trekt.

Vrijwel meteen, begint alles te draaien  en ontspannen alle spieren in mijn hele lijf. Ik voel mijn hartslag kalmeren, en ik word langzaam moe. Stukje bij beetje.

Dit is niet wat ik wil. Ik moet hier weg, waar ik ook ben. Het duurt niet lang voordat ik mijn benen niet meer voel, daarna mijn armen. 'Ik...' Wat, kan ik nu ook niet meer praten? Het gebruiken van mijn stem kost kracht en heel veel moeite. Ik weet niet eens of ik zoveel kracht nog heb. Ik vergeet al snel wat ik wil zeggen. Ik ben teveel afgeleid door iedereen om me heen. Ik kijk iedereen nog een keer aan, voordat mijn ogen het ook gaan begeven.

Die zuster staat vlak naast me en heeft haar hand op mijn onderarm gelegd. De mannen van het crisisteam laten me langzaam los en zetten dan een stap naar achteren.

De andere zusters halen opgelucht adem als ik ben gekalmeerd en ben gestopt met schreeuwen. Er staat ook nog een man in de deuropening. Het is een jongere man. Die had ik net nog niet gezien. Wie is dat?

God.. die blik komt me zo bekend voor. Die grijns... Ik knijp mijn ogen een keer stevig dicht en open ze dan moeizaam.

Die man is weg. Hoe kan hij nou zo snel weg zijn? 'Hij...' Ik hap naar adem om mijn zin af te maken. 'Hij is hier.'

Mijn kracht is op, weg. Mijn zware oogleden vallen dicht en de nachtmerrie waarin ik al maanden leef, speelt zich verder af in mijn slaap.

Hij komt me halen..

RUNWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu