H1.

20 1 0
                                    

Het was een zonnige dag in de dichtbevolkte straten van Capua. Dit is waar het grootste deel van de bevolking van deze stad wonen. De rijken wonen in de hoger gelegen delen met hun luxe. Mijn naam is Aslan Suma. Suma is de naam die ik mijzelf gegeven heb nadat ik weggerend ben van het weeshuis. Mijn moeder had mij daar achtergelaten, maar ik weet niet waarom. Dit is de rede dat ik ben weggerend, ik wil uitzoeken waarom zij dit heeft gedaan. Was het om mij veilig te houden? Of hield ze niet van me? Wie weet?

Aslan gaapte terwijl hij langzaam wakker werd in de felle zon, op één van de vele daken in Capua. Hij stond op en deed zijn jack aan, het was een wit jack waaronder hij een zwart shirt droeg. Zijn broek was ook zwart, net als zijn haren, hoewel die meer in de richting van bruin gaan. Wanneer een zwevend voertuig voorbij kwam overstemde dat het geschreeuw van de markt die al weer actief was in de straat. Hij pakte zijn spullen bijeen en propte ze in zijn tas. Hij gooide zijn tas om zijn schouder en deed zijn andere arm door het andere gat. Daarna klom hij aan een regenpijp aan de achterkant van het huis waarop hij had geslapen naar beneden.
Hij sloop langs het raam wat nergens op uitkeek behalve een muur, de straat in. Daar gooide hij zijn capuchon over zijn hoofd waardoor wat van zijn rommelige haar voor zijn ogen kwam, wat hij gauw weer weg veegde.
Hij dacht: "Als ik weer bij meneer Fauji ga stelen, gaat hij mij herkennen. Ik moet ergens anders nu dat uitvoeren. Ik moet ook een andere plek zoeken om te overnachten, ik heb geen zin om die blauw jasjes achter me aan te krijgen."
Hij liep dus voorbij meneer Fauji zijn kraampje en ging een straat verder een markt in.

In de straat liepen een paar "blauw jasjes", elk zij aan zij. Het leek op marcheren, maar daar was het te slordig voor.
Aslan maakte zich wat kleiner en liep een zijstraatje in waar hij bleef totdat de agenten voorbij waren. Nadat ze uit zijn zicht waren kwam hij weer uit het zijstraatje en greep gauw een half brood van een kraampje waarop de verkoper naar hem schreeuwde, maar Aslan was al weg. Een eindje verderop griste hij een kannetje melk en een klein blok kaas van hetzelfde kraampje, waarop ook die verkoper naar hem schreeuwde.
"Sorry, maar ik heb niks," dacht Aslan, "bedankt voor de donatie." Hij rende verder en klom aan het einde van de straat een huis op en begon de gestolen goederen te nuttigen.

Hij bleef daar een tijdje op de daken zitten nadat hij zijn eten en drinken op had. Maar plotseling hoorde hij sirenes.
"O klote zooi!" zei hij toen hij naar beneden sprong en begon te rennen, "Kunnen ze ook nooit niet me zoeken?!"
Hij keek om en zag één agent op een zwevende motor zijn richting op komen, en snel ook. Hij wist niet wat hij moest, waar kon hij naar toe? Toen wist hij wat hij moest doen.
Aslan begon op de agent af te rennen. "Halt!" riep de agent. Maar Aslan stopte niet. Toen hij dichtbij genoeg was, stapte hij opzij en stak zijn arm uit. Hij haakte hiermee om de nek van de agent heen en gooide hem daardoor van zijn motor af, die even verder op tot stilstand kwam tegen één van de vele huizen. Aslan viel samen met de agent op de grond, maar hij stond gauw weer op, rennend naar de motor. De agent stond even later ook op toen Aslan al bijna bij de motor was en pakte het pistool wat aan zijn heup hing. Hij zette deze op 'verdoven', en hij schoot op Aslan. Uit het pistool kwam een blauw gekleurde cirkel van energie wat, toen het hem raakte, gelijk verdoofde. Aslan viel op de grond en kon niet bewegen. Al snel voelde hij een klap tegen de zijkant van zijn hoofd, en alles werd zwart.

De Transitie van het LevenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu