Proloog

15 2 0
                                    

De bleke hemel was voor enkele seconden een wazige felle vlek die op mijn netvlies stond. Twee hazelnootbruine ogen staarden me vol hartstocht aan.

Arme Benjamin, dacht ik toen.

Voor een kort moment, wat een fractie van een seconde leek te duren, was ik me niet bewust van de realiteit. Het was slechts een dun draadje gevlochten door mijn gedachtegang.

Arme, destructieve Benjamin. Hij oogde als een gebroken, twaalfjarig jongetje.

Ik wilde mijn arm strekken, maar het zware gevoel in mijn lichaam liet dit niet toe. Ik gaf me over en omarmde de kilte die door mijn ruggengraat omhoog trok. Alsof iemand met zijn vuist mijn borstkas binnendrong, mijn hart beet greep en hem vermorzelde.

Benjamin geloofde niet in het lot. Dat onze levens tot op de laatste seconde nauwkeurig uitgedacht zouden zijn. Even sloot ik mijn ogen en gaf toe aan de vermoeidheid, waarbij ik me
vervolgens weer focuste op de stemmen die als de diepe klanken van een basgitaar in mijn oren trilden.

Toen ik de warmte van de eerste zonnestralen op mijn gezicht voelde wist ik dat het tijd was om te gaan.

Mijn arm, die ik met veel moeite tegen mijn lichaam had aangeperst, bracht ik nu in beweging om de huid van Benjamins kaaklijn te kunnen liefkozen. Zijn sprekende ogen doorboorden me.
Even verzachtte mijn gezichtsuitdrukking, terwijl de gekrenkte gelaatstrekken in Benjamins gezicht steeds gepassioneerder werden.

"Je weet dat dit niet voorgoed is, Ben," sprak ik hem dapper toe en wreef met mijn handpalm langs zijn wang. De standvastigheid in mijn stem was ver te zoeken, want ik wilde niets liever dan voor altijd aan Benjamins zijde paraderen. Met mijn andere hand klauwde ik in zijn ravenzwarte haren.

In mijn onderbewustzijn kronkelde de gedachte dat Benjamin de bijnaam Ben haatte. Hij verachtte hoe onschuldig en onaangeroerd het klonk.

Destijds noemde iedereen Benjamin zo. Het klonk onschendbaar en klein. Tegenwoordig was dit slechts een dierbare herinnering die alleen nog maar als een leugen klonk.

"Ik begrijp het niet, maar ik accepteer het," snoof hij en greep naar mijn schouder.

Benjamin had de behendige pianovingers van zijn vader. Sinds zijn dood had Benjamin het pianospelen opgegeven als een allang vervlogen droom. Eeuwig zonde.

"Godverdomme..." kreunde Benjamin en trok me in een plotselinge omhelzing die ongemakkelijk en ongewild aanvoelde. Dit lichamelijk contact was in mijn ogen een tegennatuurlijke gedraging vanuit Benjamin. Alles moest altijd kapot.

Benjamin duwde mensen altijd van zich af en walgde ervan om aangeraakt te worden, vooral de knuffels vond hij het ergst. Mijn handelingen apprecieerde hij nooit, maar hij accepteerde het en hield zich in. Dit alleen omdat we broer en zus speelden.

Heeft het leven hem dit aangedaan? Nee, Benjamin deed dit met zichzelf.

Sommige gedachtes die hij dan aan me vertelde deden me subtiel huiveren. Het waren gedachtes van bittere wraak, als plannen door de gedachtegang van een psychopaat.

Duistere dromen en afschuwelijke verlangens. En toch, ondanks zijn tekortkomingen en die negatieve houding die hem had overmeesterd, hield ik onvoorwaardelijk van Benjamin.

Tout oblierWhere stories live. Discover now