De balkondeuren van de flat gaan open en er komt een meisje van een jaar of twintig naar buiten gelopen. Ze sluit haar ogen en laat de frisse buitenlucht door haar neusgaten naar binnen stromen. Als ze haar ogen weer geopend heeft, blijft ze nog even op het balkon staan. Het lijkt alsof ze diep in gedachten verzonken is, want ze staart wezenloos voor haar uit.
Wat doet het meisje in die flat? Tijdens de bouw ervan zijn er meerdere ongelukken gebeurd waarbij een aantal bouwvakkers zijn overleden. Hierdoor zijn ze gestopt met bouwen en sindsdien is er niemand meer in de flat geweest. Die flat hebben ze gewoon onafgemaakt laten staan midden van een open plek. De wijk die er omheen gebouwd zou worden is er namelijk ook nooit gekomen.
Het meisje is ondertussen weer naar binnen gelopen, waardoor ik mijn telescoop verder inzoom. Nu ik haar weer goed in beeld heb, worden mijn ogen groot van verbazing. Het meisje wat er net nog zo onschuldig uit had gezien, staat te schreeuwen. Ik versta niet wat ze zegt, daarvoor is de afstand tussen ons te groot. Haar gezicht is rood van woede, waardoor ze er nogal schrikwekkend uit begint te zien. Als ik zo naar haar kijk lijkt het net alsof ze met de geluidsgolven die door haar schreeuwen worden veroorzaakt, het gebouw wil laten instorten. Ik knipper even met mijn ogen en knijp daarna in mijn arm. Gebeurt dit wel echt? Is dit niet weer één van mijn vreselijke dromen? Wanneer ik besef dat deze vreemde gebeurtenis zich werkelijk voor mijn ogen afspeelt, komt er kippenvel op mijn armen te staan. Mijn handen beginnen te trillen en ik moet een paar keer diep ademen om weer rustig te worden. Mijn ogen worden opnieuw naar het kijkgat van mijn telescoop getrokken. Wanneer ik het meisje weer in beeld heb schiet ik van schrik een meter naar achter waarbij ik mijn telescoop om laat vallen. Dat meisje is gek! Het kan niet anders. Compleet gestoord, niet meer menselijk gewoon. Ik tril over mijn hele lichaam, maar mijn nieuwsgierigheid neemt het over van mijn angst en ik zet al snel mijn telescoop weer overeind. Hierna baant mijn oog zich weer een weg naar het kijkgat, op zoek naar het angstaanjagende meisje. Hetgeen wat mij net zo liet schrikken laat zich weer voor mijn ogen afspelen. Maar nu nog gruwelijker en angstwekkender. Dat wat net nog een meisje was geweest, had geen menselijke trekken meer. De vorm van een mensenlichaam had ze nog wel, maar daar was ook alles mee gezegd. De kamer waarin ze zich bevond zat vol met bloedspetters afkomstig van haar. Met een luide schreeuw begint het ‘beest’ weer te rennen. Voor de derde keer moet ik dit aanzien, maar ik zit versteend achter mijn telescoop en kan gewoonweg niet wegkijken. Als het ‘beest’ op volle snelheid is laat het zich weer tegen de muur aan knallen. De bloedspetters vliegen in het rond. Maar hetgeen wat ik zojuist nog op een dodelijke snelheid tegen de muur heeft laten vallen staat weer op alsof er niks gebeurd is. Er is wel degelijk iets gebeurd. Het ‘beest’ is namelijk nog bozer geworden. Het lijkt wel alsof het bij elke mislukte poging wordt volgezogen met woede.
Wanneer het weer een nieuwe poging maakt om te gaan rennen, stort er ineens een balk naar beneden. Precies in de kamer waar het ‘beest’ zich bevindt. Gespannen blijf ik door mijn telescoop turen. Zou de balk het ‘beest’ geraakt hebben? Zo ja, zal het dan nog in leven zijn? Het vallen van de balk heeft een grote stofwolk veroorzaakt, waardoor ik momenteel niet kan zien wat de gevolgen zijn. Toch blijf ik maar naar dat ene kamertje kijken, dat kamertje op de hoogste verdieping van die enorme en weerzinwekkende flat. Opeens hoor ik een schreeuw gevolgd door een onweersklap. Het is alsof de lucht open is gevallen, want de regen valt ineens met bakken uit de lucht. Die schreeuw, die kan toch niet van haar geweest zijn? Zo hard kan een mens toch niet schreeuwen? Het mag dan wel al zijn menselijke trekken zijn verloren, maar dan kan het toch niet onmenselijke trekken zijn gaan aannemen?
Door de regen is het zicht slechter geworden, maar net goed genoeg om te kunnen zien wat er zich afspeelt in de kamer waarin het ‘beest’ zich bevind. Plots zie ik de balk met een enorme snelheid uit de openstaande balkondeuren vliegen. Recht op mij af. Althans, zo lijkt het. Na een tiental meters door de lucht te hebben gevlogen komt de balk met een plof op de grond terecht en blijft daar levenloos liggen. Ik zal het me wel verbeeld hebben, maar het was alsof ik de plof hier kon horen. Wanneer ik mijn blik weer op de kamer richt staat er een zwarte schim met wijd open gespreide armen op het randje van het balkon. Klaar om te springen. Opeens kijkt het ‘beest’ op. Het kijkt recht in mijn ogen, alsof het wil zeggen. ‘Ik weet dat je alles hebt gezien, maar wacht maar wat jou binnenkort overkomt’. Terwijl het mij strak in mijn ogen aan blijft kijken, leunt het ‘beest’ steeds verder naar voren. Het hoofd richt zich weer naar beneden en met een sierlijke duikvlucht valt het naar beneden. Mijn ogen volgen het tafereel wat er nogal magisch uitziet. Zo sierlijk als ‘het beest’ naar beneden viel, zo lomp raakt het de grond. Wezenloos blijft het daar op de grond liggen. Ik blijf er nog een lange tijd naar kijken om een bevestiging te krijgen of ze nou dood is of niet. Na een half uur is er nog niks veranderd.