De sigaret rolt door haar vingers, ze neemt een trek en blaast de grijze rook uit, tegen de grijze muur van het grijze steegje in de grijze straat, in het zuiden van de grijze stad. Zelfs de sneeuw die het schamele afdakje bedekt is grijs.
Wat is de zin van het leven als alles om je heen grijs is? Grijs van de verlatenheid, de triestheid van een stad die net zo goed niet had hoeven bestaan. Wat is de zin van je leven, als alles al verloren was op het moment dat jij het levenslicht zag?
Als haar sigaret uitdooft door de ijzige wind die de grijze vrieskou tegen de muur slaat, staat ze op en loopt naar het einde van het steegje. Er lopen mensen, grijze mensen.
En je hoort ze denken, lopend op de grijze stoep tussen alle andere grijze mensen, kinderen, honden, auto's, opkijkend tegen de hoge grijze gebouwen die een beeld van somberheid over de straat werpen, je hoort ze denken; Vroeger was alles beter.
Ze voegt zich tussen de mensen, en voelt zich grijs. Alsof ze niet bestaat, want dat doet ze ook niet. Iedereen om haar heen bestaat ook niet, deze stad bestaat niet, dit land bestaat niet. Een schrille poging van nationalisme hangt op de straathoek; maar ook dat bestaat niet.
Maar wáárom bestaat dit dan, deze stad, dit land? Omdat het allemaal een illusie is, iedereen is een illusie, deze stad, dit land.
Links de hoek om, rechts door de lange straat die een gevoel van saamhorigheid moet oproepen, je zou de tanks van de bevrijding moeten horen, het gejuich van de mensen.
Maar je hoort ze denken; waren die tanks van de bevrijding maar nooit gekomen.
Overschaduwd door hoge, dichte, grijze gebouwen die een vage schaduw op het wegdek werpen, zelfs de zon veracht deze stad.
Was ze maar ergens anders geboren, 100 kilometer naar het oosten, of 100 kilometer naar het westen - het zou haar niet eens uitmaken. Want daar was het niet grijs, daar is het óf zwart, óf wit. Haar broer is wit, maar haar andere broer is zwart. En zij, zij was grijs, want ze had geen keuze. Ze wil wit zijn, maar ze durft niet. Net zoals al deze mensen, het jongetje dat aan de hand van zijn moeder voorbijloopt - grijs. De oudere vrouw die haar verachtend aankijkt om hoe ze zich kleed - grijs, maar donkerder grijs. De jongen die met een spijkerbroek en leren jas aan de andere kant van de straat loopt - ook grijs, maar dan lichter.
Een oude man ploft naast zijn oude vrouw; 'Vroeger was alles beter.'
Vroeger, dat weet hij beter dan zij, vroeger. Vroeger bestond dit land niet, toen was het ook een illusie, en dat is nu niet anders; en het is dodelijk om dat te benoemen. Vroeger - en nu.
Vroeger bestond zij niet; en misschien was dat ook maar beter. Was dit land maar nooit ontstaan zoals het nu is; grijs. Was het maar óf zwart, óf wit. Niet de zwarte mensen en de witte mensen door elkaar, want dan wordt alles grijs.
Het is net een soort schaakspel; wit begint, zwart wint. En dat is de barre realiteit van dit godsverlaten land. Wit begon, na de bevrijding van het zwarte verleden, nadat zwart de vorige ronde won. Wit begon, maar na enkele zetten voelde iedereen dat ze weer verslagen zouden worden door zwart. Op dit schaakbord, op deze straten wint zwart altijd. Het spel is nog niet afgelopen, maar volgens de witte mensen heeft zwart al gewonnen en volgens de zwarte mensen is wit aan het winnen. Het gaat erom hoe je het speelt, wie je de macht geeft en hoe je tegen de mensen praat. Als je te wit bent, ben je een gevaar voor de zwarte mensen, ben je te zwart dan ben je een gevaar voor de witte mensen. En voor dat is er één oplossing; grijs. Deze straten, elke straathoek, deze stad en daarmee dit land zijn een schaakspel, soms worden er belangrijke stappen gezet, maar uiteindelijk komt het aan op degene die het eerst de koning plat legt; en dat, dat is de onafhankelijkheid van dit land.
JE LEEST
'Vroeger was alles beter'
PoetryMensen kunnen zwart zijn, mensen kunnen wit zijn. In het land van Ruxandra was iedereen grijs. En zij leefde er middenin. © SusanneBraamburg 2017