Hoofdstuk 1

38 5 3
                                    

De stad gonst van de energie. Na dagen van wachten en twijfelen ben ik eindelijk vlakbij de reden van alle ophef. Een enorme menigte is het enige dat mij nog scheidt van de man op het podium. Uit alle macht probeer ik groter te worden in een poging hem te zien. Mijn gewicht verplaats ik op mijn tenen, mijn hakken komen de lucht in en de spieren in mijn kuiten spannen zich aan. Het is net niet genoeg. 

In een laatste poging nog een beetje meer lengte te krijgen, strek ik mijn nek zo ver mogelijk uit en kantel ik mijn hoofd achterover, zodat mijn ogen een stukje hoger uitkomen. Mislukt. Teleurgesteld laat ik mijn hakken op de grond zakken en stop ik met het oprekken van mijn nek. Mijn ogen sluit ik en binnensmonds vervloek ik de mensen die voor mij staan. Waarom zijn volwassenen in vredesnaam zo groot? 

Al dagenlang komen er verschillende mannen naar destad om grootse verhalen te vertellen en half Lochem hangt aan hun lippen. Alleen vanaf de andere kant van het plein heb ik hen in de gaten gehouden. Nieuwsgierig en tegelijk niet dapper genoeg om een plekje vooraan tussen de mensenmassa te veroveren. 

Vandaag heb ik mij eindelijk over mijn onzekerheid heen gezet en probeer ik zo'n man van dichterbij te bekijken. Nog steeds sta ik helemaal achteraan waar alleen de ruggen van omstanders zichtbaar zijn. Chagrijnig schop ik wat steentjes weg, de wereld is wreed. 

Ik laat een diepe zucht ontsnappen voor ik me weer op mijn doel richt. Dit is niet het moment om op te geven. Wie weet of ik morgen weer de moed kan verzamelen en of het dan makkelijker is. Nee, het moet vandaag gebeuren. 

Over de menigte heen kijken lukt duidelijk niet. Ik speur naar mogelijkheden. Kan ik er misschien langs? De menigte links is eindeloos, dat gaat nooit lukken. Rechts misschien? Ook daar staan veel te veel mensen. Mijn armen sla ik over elkaar, het is zo oneerlijk. 

Hoewel... Mijn ogen knijp ik tot spleetjes om het beter te kunnen zien. Ja, een heel eind naar rechts staan toch echtminder mensen. Misschien is dat mijn kans om dichterbij de man op het podium te komen, misschien kan ik zo langs iedereen heen gluren.  

Een trotse glimlach trekt over mijn hele gezicht en ik glunder van oor tot oor. Ik werp een laatste blik om mij heen, niemand trekt zich iets van mij aan. Dit plan kan gewoon niet mislukken. 

Ik ben al een heel stuk naar rechts gelopen als één bepaalde vraag toch aan mij blijft knagen. Wie is die man op het podium eigenlijk? Een verhalenverteller? In alle eerlijkheid heb ik geen idee. Het enige wat ik weet, is dat hij wel interessant moet zijn als al deze mensen naar hem kijken. 

Zonder er verder bij na te denken stop ik en trek ik een willekeurige man aan de mouw van zijn wambuis. 'Waar kijkt iedereen naar?' 

Een paar tellen staart de man me verward aan voor hijantwoord geeft. 'Een dokter.' 

Gelijk zie ik de chirurgijn voor me die vaak bij ons thuiskomt als mijn moeder weer eens niet kan slapen. Een serieuze man, oud en grijs. Een man die altijd aan zijn baardje plukt en bedachtzaam knikt terwijl hij met een van zijn instrumenten op de borst van mijn moeder voelt, waardoor de toch al vele rimpels in zijn voorhoofd nog dieper worden. 

Ik heb ze wel eens geprobeerd te tellen, die rimpels. Het is een onbegonnen zaak. Het recept dat hij voorschrijft is bijna altijd hetzelfde. In verschillende doseringen krijgt mijn moeder laudanum, een middel waarvan je rustig wordt, zo zegt de chirurgijn. 

'Wat is er nu zo interessant aan een dokter?' De woordenzijn eruit voor ik er erg in heb. 

De man fronst zijn wenkbrauwen en een paar tellen kijkt hij mij bedachtzaam aan. 'Ik zal het je laten zien.' 

In een soepele beweging pakt hij mij beet en tilt hij mij op zijn schouders, waardoor ik boven de menigte uit kan kijken. Degene die op het podium staat, is zeker geen dokter. Een jonge man vertelt met luide stem een verhaal, zijn gezicht is helemaal niet streng en gerimpeld. Achter hem staat een huifkar die beschilderd is in allerlei kleuren en patronen. Deze man is duidelijk een verhalenverteller. 

Na nog geen twee tellen zet de man mij alweer terug op de grond. 'Wat is je naam?' 

'Ghibe,' antwoord ik afwezig. Mijn aandacht is nog steeds bij de verhalenverteller vooraan. 

'Nou, Ghibe,' gaat hij op een strenge toon verder, 'heb jij eigenlijk niet iets nuttigers te doen op jouw vrije dag van school?' 

Verrast kijk ik op uit mijn gedachten en gelijk ben ik weer bij de les. Het is duidelijk tijd om te gaan voor hij vraagt wat ik hier zonder ouders of andere volwassenen doe. Als het even kan, vertel ik hem liever niet dat ik stiekem ben weggelopen van huis zoals ik vaker doe als ik mij verveel. Iets zegt mij dat hij dat niet zal waarderen. 

Met vlinders in mijn buik van de opwinding loop ik met snelle passen langs de laatste paar mensen tot ik helemaal bij de rand van de menigte ben. Ik mag dan wel aan de zijkant staan, het is nog steeds helemaal vooraan. Eindelijk zal ik de verhalenverteller zien. 

Voor het beste uitzicht draai ik mij een kwartslag bij. Het is het tegenovergestelde van wat ik gehoopt had. Zelfs als ik enorm mijn best doe, zie ik alleen de achterkant van deze man, de achterkant van zijn benen. De houten planken van het podium blokkeren de hele onderkant van mijn zicht. 

Dat geloof je toch niet? Zuchtend ga ik weer op mijntenen staan en rek ik mijn nek zo ver mogelijk uit. Het wordt niet veel beter. Wat ik ook probeer, zijn gezicht blijft verborgen. Fijn. Dat heb ik weer. 

Als ik nu thuis zou zijn, zou ik schreeuwen van frustratie, tussen al deze mensen durf ik dat niet. In ieder geval is het duidelijk waarom hier minder mensen staan. Mijn ogen glijden langs de menigte, op zoek naar een opening. Het is zinloos. Ik bijt zo hard op de binnenkant van mijn lip dat het zeer doet. Diepe denkrimpels verschijnen in mijnvoorhoofd. Ik moet toch een oplossing kunnen bedenken? Daar ben ik slim genoeg voor. Denk na, Ghibe. 

Over de menigte kan ik niet en er langs is duidelijk ook geen optie. Ik bijt nog harder op mijn lip in een poging om nog harder na te denken. Als ik nu... Ik ben klein, misschien kan ik dat in mijn voordeel gebruiken. Misschien lukt het me om onder de menigte door te wurmen. Tussen al die benen zou ik best door moeten passen, lijkt mij zo. 

Nog geen twee tellen later laat ik mij op de grond zakken en kruip ik langs en onder zeker tien benen door. Het zijn voornamelijk de benen van mannen met broeken aan. Zelfs ik kan bedenken dat het geen slim plan is om onder rokken van vrouwen door te kruipen. 

Het resultaat is dat er verschillende scheldwoorden naar mijn hoofd worden geslingerd die als water van mij af glijden. Sommigen heb ik zelfs nog nooit gehoord. Een paar keerontvang ik een harde trap tegen mijn benen of in mijn buik. Ondanks dat ga ik stug door en doe ik er vrij weinig op uit, behalve dat ik steeds chagrijniger word. Ik heb een doel en voor een doel moet je soms iets over hebben, al denkt mijn inmiddels blauwe kont daar anders over. 

Mijn vieze handen veeg ik schoon aan mijn broek, die net als mijn wambuis besmeurd is met straatvuil. Daar zal de meid niet blij mee zijn. Het maakt allemaal niet uit, want eindelijk, éíndelijk ben ik in zijn buurt. 

Eindelijk zie ik niet alleen zijn benen van dichtbij, maar zijn hele lichaam, zijn gezicht. Mijn hele lichaam tintelt van geluk. Alles aan hem overdondert mij: zijn uiterlijk, de manier waarop hij beweegt en ook zeker de manier waarop hij spreekt. 

Aan één stuk praat de man door waarbij zijn stem afwisselend omhoog en omlaag schiet. Zijn handen balt hij tot vuisten en zijn armen strekt hij uit naar het publiek. Zijn hele houding spreekt een en al emotie en energie. 

'Zijn jullie de pest ook zo zat? Willen jullie verandering? Willen jullie je familie en vrienden niet meer zien sterven? Wil je zelf het gevaar niet meer lopen om besmet te raken? Wil je geen littekens meer oplopen als je het geluk hebt het overleefd te hebben?' 

Automatisch glijdt mijn blik naar mijn arm, waar lelijke stukjes vel mijn lichaam bedekken. Eentje komt er net onder de rand van mijn wambuis uit. Zou de man op het podium het over deze plekjes hebben? Mijn moeder zegt altijd dat ik er trots op moet zijn omdat ze bewijzen dat ik de Zwarte Dood heb overleefd. Zelf vind ik ze vooral lelijk. 

Als ik weer opkijk, staart iedereen mij aan, zelfs de man op het podium. Niemand om mij heen praat nog. Vooral het zwijgen van de man op het podium geeft mij kriebels. Als er iemand niet stil hoort te zijn, is hij het. Mijn mond zakt open, mijn gezicht wordt heet en mijn hart stopt met bonzen. Zo mogelijk word ik nog roder. 

Alles in mij schreeuwt dat ik hier weg moet, dat ik mij op de grond moet laten vallen om weg te kruipen. Helaas sta ik als aan de grond genageld van de spanning. Ik krijg geen lucht en het lukt mij niet om mijn lichaam fatsoenlijk te besturen, dus doe ik het enige wat mogelijk is: met een verstijfd lichaam kijk ik hem aan.

Overleefd - PreviewWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu