1 - Dhinka

29 1 0
                                    

Een licht briesje waaide lichtjes door het zand. De zon brandde fel. Overal was er zand, zover het oog reikte. Er was geen rivier in de buurt. Ook waren er geen planten, laat staan een grasspprietje. Een raaf vloog eenzaam door de droge lucht, op zoek naar iets.

Ik had het gevoel dat ik vlieg. Alsof ik niets woog. Mijn ogen hield ik stevig tegen elkaar geklemd. Bang voor wat ik ging zien. Maar ik moest kijken. Daar had ik het lef ervoor. Langzaam deed ik 1 oog open, dan het ander. Nu snapte ik het. De wereld tolde om mij heen en ik was gewichtloos. Dus ik viel. De grond kwam al snel dichterbij. Ik was bang voor wat er ging gebeuren. Wat als ik eenmaal op de grond lig? Wat als ik eeuwig bleef vliegen? Of juist vast bleef zitten in de lucht? Een vogel vloog mij voorbij. Hij was zwart. Ik wist welke vogel het is. Een raaf. Zij zijn altijd zwart. Ik bleef kijken naar de vogel die maar in mijn buurt bleef vliegen. Ik had het gevoel dat hij me voor iets wilde waarschuwen. Maar ik wist het echt niet. Ik bleef gefascineerd naar de vogel kijken terwijl de grond al gruwelijk dichtbij kwam. Ik had van geen besef. Ik deed mijn mond open om iets tegen de raaf te zeggen, maar er kwam geen geluid uit. De raaf krijste een keer luid en vloog dan weg. Ik voelde me vreemd eenzaam. Te laat. Dat zei de raaf tegen mij. Te laat voor wat? Ik draaide me om en zag de grond. Dat was het laatste wat ik zag. Het werd zwart.

Ik hoorde een luid gekrijs. Daarna pikte er iets op mijn hand. Weer gekrijs. Sta op, je kan hier de hele dag liggen. Deze woorden boorden zich in mijn hersenen. Ik besefde hoe droog mijn lippen zijn. Ik had behoefte aan iets. Ik wist niet wat. Maar ik had het nodig. Mijn buik trekte een keer samen en ik kwam in beweging. Ik legde mijn handen op mijn buik. Om de pijn te stillen. Er trekte iets aan mijn haar. Weer gekrijs. Vooruit opstaan, kleintje. Ik kreunde en negeerde de doffe trekkende pijn in mijn buik. Ik lag op mijn zij. Als ik mijn ogen opendeed, zag ik de horizon verticaal. Snel deed ik weer mijn ogen toe. De zon scheen fel en het zand weerkaatste het licht. Ik wreef een keer in mijn ogen en stond dan op, maar ik viel direct weer op de grond. Mijn armen en mijn benen voelden zo slap aan. Ik wist niet waarom en ik wist ook niet waar ik ben. Ik keek weer naar de raaf die uitdagend naar me keek. Weer deed ik een poging om op te staan, maar ik plofte weer neer op de grond. Ik had het gevoel dat ik voor de eerste keer mijn spieren echt gebruik, dat ik voor de eerste keer beweeg, ruik, voel en adem. Ik moest nog alles leren besefde ik. Ik wist dat het kon, dat ik kon lopen en lachen. Ik was net een pasgeboren baby die alles al wist maar het nog moest leren. De raaf klikte een keer met zijn snavel, om mij aan te moedigen dacht ik. Ik zuchtte en keek recht in de pikzwarte ogen van de raaf. Ik ging tonen dat ik het kan. Ik legde me op mijn buik en duwde me moeizaam omhoog met mijn armen. Terwijl ik mijn evenwicht bewaarde, staarde ik nog altijd in de ogen van de raaf. Nu stond ik op mijn twee benen. Nu was ik trots. Ha, nu moest je niet veel zeggen. De raaf huppelte verder. Hij had een groene glans op zijn veren besefde ik en de lucht... de lucht rook zo droog. Alsof er in geen tijden water was langsgeweest. Water. Nu wist ik waarom mijn maag zo verkrampt aanvoelde. Ik keek omhoog. De hemel was stralend blauw, er was geen wolkje te bespuren. De raaf krijste een keer kort, maar luid. Kom! Ik keek omlaag naar mijn benen. Ik moest stappen besefde ik. Ik had geen zin om voor een derde keer te vallen. Ik hefde moeizaam een voet op om een stap te zetten, maar ik viel languit op de grond. De raaf sprong op en neer. Alsof hij met mij aan het lachen was. Mijn buik begon weer samen te trekken. Ik probeerde weer op te Staan. Het lukte zo half en half. Ik zette aarzelend een stap, en nog een en nog een. Steeds sneller begon ik te stappen. Ik zette mijn snelle stap over in een sukkeldrafje. De raaf begon samen met mij mee te hupellen. Ik zette mijn sukkeldrafje over naar rennen. De vogel spreidde zijn zwarte vleugels en staakte het hupellen. Hij zweefde op zijn gemak net voor mij. Ik spande mijn spieren in om nog sneller te rennen. Maar de raaf bleef mij voor. Hij kraste een keer luid. Goed zo kleintje, doe zo door! Ik glimlachte lichtjes. Mijn voeten vlogen over de grond, zo snel ging ik. Mijn omgeving flitste voorbij. Ik vulde mijn longen met verse zuurstof en zette mij tot het uiterste. Ik moest wel uren gelopen hebben.

Toen ik eindelijk stopte was het bijna avond. De zon begon langzaam onder te gaan en zette de hemel in vuur. Ik keek er geboeid naar. Ik ademde nog eens diep in en besefde dat de lucht hier anders rook. Het rook hier vochtiger. Ik keek om me heen en er is hier en daar wat grasplukjes en struiken te zien. Een paar meter verder op zag ik een konijn huppelen. Hij stopte even om een keer te snuffelen aan de grond. Ik zette voorzichtig een stap in zijn richting. De konijn schrok, spitste zijn oren en sprong dan weer haastig verder. Ik wilde hem achter na lopen. Maar ik was te uitgeput. Eindelijk een ander leven in de buurt dan die raaf. Ik zette me neer in het kale gras en genoot van de laatste zonnestralen. De raaf streek neer op mijn schouder en genoot samen met mij. Toen de zon zijn laatste stralen op ons heeft geworpen en helemaal onder was, kwam de maan tevoorschijn. Helemaal rond en samen met zijn bondgenoten: de sterren vulden ze de hemel vol pracht en praal. Ik vleide me neer op de grond. De weinige grassprietjes kietelden aan mijn gezicht. Ik viel langzaam in slaap met het gekras van de raaf op achtergrond. Slaapwel kleintje, dit is nog maar het begin en het zal zwaar worden.

DhinkaWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu