Er was eens een arm vroom meisje dat alleen met haar moeder leefde en ze hadden niets meer te eten. Toen ging het kind naar het bos en daar zag ze een oude vrouw die al wist wat het meisje nodig had en ze gaf haar een pannetje en als ze daar tegen zei:
"Potje, kook!"
dan kookte het heerlijke zoete gerstepap, en als ze zei:
"Potje, stop!"
dan hield het weer op met koken.
Het meisje bracht het pannetje naar haar moeder en nu was de armoede en de honger voorbij en ze aten zoete pap zo vaak ze wilden.
Toen op een keer het meisje was uitgegaan, zei de moeder:
"Potje, kook!"
en het kookte en ze at tot ze genoeg had, maar nu wilde ze dat het pannetje weer ophield, maar ze wist het woord niet meer. Dus kookte het door, en de pap kwam over de rand en het kookte steeds maar door. De keuken vol pap en het hele huis vol pap, en het huis ernaast vol pap en de straat vol pap, alsof het de hele wereld wilde verzadigen. En er heerste de grootste nood en niemand wist raad. Eindelijk, toen er nog maar een enkel huis over was, kwam het meisje thuis en zei:
"Potje, stop!"
en toen hield het op met koken en wie naderhand weer de stad in wilde, moest zich door de pap heen eten.
* * * * *