Ze zeggen dat als je droomt over een huis, je dat zelf bent.
En als dat waar is, zou ik een behoorlijke bouwval zijn.
Graffiti op de voordeur, onleesbare woorden.
Tevergeefse uitingen van de behoefte om vereeuwigd te zijn.
Om nooit vergeten te worden.
De verf valt van de kozijnen, in jaren niet geschilderd.
En het behang is van de muren getrokken.
Als ik een huis was, zouden er spoken rondzwerven.
Lijken in de kast, monsters onder het bed.
Geesten van wat had kunnen zijn en wat ooit is geweest.
Het huis staat er al lang maar lijkt nooit echt af te zijn.
Dappere aannemers doen pogingen het te renoveren en verkopen.
Hen in hun beste licht te laten zien.
De muren steviger te bouwen om de storm buiten te houden.
Maar na een poosje geven ze het op.
Ze zetten emmers onder de gaten in het dak om het water op te vangen, sluiten de deur en verstoppen de sleutel onder een standbeeld in de voortuin.
Misschien dat iemand ooit de tijd neemt deze te zoeken.
Maar voor nu kijken ze van een afstandje.
Naar een ruïne op de heuvel.
Die nooit een kasteel zal worden