Proloog: De Onvoltooide Symfonie

1 0 0
                                    


Wenen, 1827.

De straten van Wenen lagen gehuld in de stilte van de nacht, slechts onderbroken door het sporadische gekletter van een voorbijrijdende koets of de verre echo van voetstappen. Maar in een zwak verlichte studeerkamer trilde de lucht van spanning, elke ademhaling werd gehaast genomen terwijl de oude man met zijn ganzenveer koortsachtig over het perkament kraste.

Ludwig van Beethovens hand trilde terwijl hij de laatste noten neerschreef, de inkt haastig afblottend. Schaduwen dansten over de muren, hun flikkerende vormen geprojecteerd door een enkele, sputterende kaars. De ruimte rook naar oude rook, vermengd met de scherpe geur van inkt en zweet. Beethovens volledige wezen werd verteerd door de taak die voor hem lag. Hij streed tegen de tijd, tegen krachten die van alle kanten op hem afkwamen.

Hij pauzeerde en wierp een blik naar de zware gordijnen die over het raam waren getrokken. Daarachter sliep Wenen, onbewust van de verborgen oorlog die onder het oppervlak woedde—een strijd die al eeuwenlang werd gevoerd. Hij voelde nog steeds de ogen op hem gericht vanuit het duister. Hij wist dat ze uiteindelijk zouden komen, maar niet voordat hij dit laatste werk zou voltooien.

De compositie was geen gewone symfonie. Het was een puzzel, een code verborgen in de muziek—een sleutel tot kennis die al sinds mensenheugenis werd begraven en beschermd door geheime orden. Beethoven was per ongeluk op deze waarheid gestuit, aangetrokken door fluisteringen van verboden kennis tijdens zijn korte betrokkenheid bij degenen die zich bezighielden met het esoterische. De Tiende Symfonie, zoals die later bekend zou worden, was meer dan een werk van genialiteit; het was een toegangspoort tot iets wat nooit ontsloten had mogen worden.

Het embleem op de kaft van het manuscript—een opgerolde slang die runen omcirkelt die alleen bekend zijn bij ingewijden—leek te kronkelen onder het zwakke licht. Beethovens ogen bleven erop rusten, een rilling kroop over zijn rug. Hij had het symbool eerder gezien, jaren geleden, in een oud traktaat dat werd bewaakt door een teruggetrokken orde van monniken. Lux Veritatis, noemden ze zichzelf—de Dragers van het Licht. Maar hun licht was niet het licht van verlichting; het was een verblindende, destructieve kracht, een kracht die hele naties zou kunnen verwoesten als die losgelaten zou worden. De monniken beschouwden zichzelf als beschermers, bewakers van kennis die te gevaarlijk was voor gewone mensen.

Beethoven wist dat hij gevaarlijk dicht bij het overschrijden van een grens kwam, bij het oproepen van krachten die zelfs hij, met al zijn genialiteit, niet zou kunnen beheersen. Maar hij had geen keuze—hij moest de symfonie afmaken, hij moest voltooien wat hij was begonnen. De last van deze kennis had hem jaren achtervolgd, knagend aan de randen van zijn verstand en hem tot het uiterste gedreven.

Hij boog zich over het manuscript, krabbelend meer noten neer, terwijl zijn geest racete om de reeksen uit te werken. De Fibonacci-reeks liep als een draad door de harmonieën heen en vormde de structuur van het stuk. Er werd gezegd dat de meest perfecte patronen in de natuur deze reeks volgden—een ontwerp gecreëerd door krachten die het menselijk begrip te boven gingen. Maar hier was het een valstrik, een signaal voor degenen die wisten hoe ze het moesten lezen. Elke noot bracht hen een stap dichter bij het onthullen van een waarheid die eeuwenlang verborgen was gehouden.

Maar hij kende de risico's. Degenen die deze kennis zochten, vonden zelden een vredig einde. Zijn gedachten dwaalden af naar de geruchten die hij had gehoord, fluisteringen over de Weense Occulte Tragedie—geleerden die onder mysterieuze omstandigheden waren verdwenen na het nastreven van verboden teksten. Wat er van hen werd gevonden—of wat er nog van hen over was—werd omringd door gekrabbelde diagrammen, hun geest verwoest door wat ze hadden ontdekt. Hij voelde zichzelf op datzelfde randje balanceren.

Een zacht gekraak weerklonk door de kamer en trok hem uit zijn gedachten. Beethovens bloed stolde. Hij wist dat ze dichtbij waren—degenen die hem al een tijdlang in de gaten hielden, wachtend tot hij zijn werk zou voltooien. Hij voelde hun aanwezigheid, als een ijzige kilte die door de muren sloop. Hij legde zijn pen neer, de inkt vlekte terwijl hij het manuscript steviger vastgreep.

Er was geen tijd meer.

Haastig sloot hij het manuscript, wikkelde het in een doek en verborg het in een geheime compartiment in zijn bureau. Hij zou het wegstoppen—op een plek waar zelfs zij het niet zouden kunnen vinden. Maar de symfonie zou onvoltooid blijven, een gebroken sleutel zonder de laatste noten. Misschien zou dat genoeg zijn om het te beschermen—om de wereld te beschermen.

De kaars flikkerde en doofde, waardoor de kamer in duisternis werd gehuld. Beethovens adem stokte toen hij voetstappen buiten de deur hoorde. Ze waren hier.

De deurknop rammelde en viel toen stil. De schaduwen drukten dichterbij. Hij stond bevroren, zijn hart bonkte terwijl de laatste restjes vastberadenheid uit hem wegvloeiden. Hij had de muziek geschreven, maar tegen welke prijs? In de diepten van zijn ziel wist hij dat hij een gebied had betreden waaruit hij nooit zou kunnen ontsnappen.

De deur kraakte open en een koude windvlaag blies de kamer in. Beethoven sloot zijn ogen en klemde de crucifix vast die om zijn hals hing. Er was geen ontsnapping meer. De kennis zou overleven, verborgen in de noten, wachtend tot een ander zijn duistere waarheden zou ontdekken.

Maar terwijl de duisternis hem omhulde, drong één laatste gedachte tot hem door: Sommige geheimen waren nooit bedoeld om gevonden te worden.

Schaduw van de SymphonyWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu