Hoofdstuk 2

176 14 8
                                    

Ik word wakker en wrijf in mijn ogen. Ik moet even bijkomen van mijn nachtmerrie. Ik had gedroomd dat ik op een bootje zat met een jongen op open zee. Maar als ik mijn ogen open zie ik niet dat ik in mijn eigen bed lig. Ik lig in het zand met een trui over mij heen. Ik raak in paniek en zeg: "Nee... Dit.... Dit kan niet waar zijn. Dit is niet waar." en ik knijp mezelf. Dan zie ik de jongen uit mijn droom naar me toe lopen. Zijn gezicht staat ernstig en hij zegt: "Fay, we zitten op een onbewoond eiland. We zijn hier gisteren avond toen we sliepen naar toe gevaren." "Ik heet geen Fay," zeg ik geïrriteerd, nadat ik door heb dat hij het tegen mij heeft, "en trouwens ik heb gisteren mijn longen uit mijn lijf geroeid om hier te komen. Maar nee 'meneertje-ik-zit-hier-niet-voor-mijn-lol' is er niet blij mee. Als we nu nog op het water hadden gezeten hadden we het sowieso niet overleefd! Nu hebben we nog een kleine kans!" Hij kijkt me boos aan en draait dan zijn rug naar me toe. Ik sta op en loop weg. Ik ben zo boos en zeg: "Weet je. Je moet blij zijn dat je hier zijn beland, want als we gewoon bij het eiland van mijn vader waren aangekomen, was je waarschijnlijk al gemarteld of gedood." Ik weet dat ik iets verkeerds had gezegd, maar het boeit me niet. Op dit moment zou ik het niet eens erg vinden als hij dood was. Maar durf niet om te kijken, want ik weet dat ik hem gekwetst heb. Dan bedenk ik dat als we niet gevonden worden, dat ik voor altijd met hem op het eiland zou moeten zitten en dat het niet zal helpen als we elkaar haten. Ik draai me om en zie Lou op de grond zitten. Hij huilt. Ik loop langzaam naar hem toe en probeer de juiste woorden te vinden voor wat ik tegen hem wil zeggen, maar dat lukt. Ik ga naast hem zitten en zeg: "Het spijt me." Tot mijn verbazing zegt hij: "Jij kan er niets aan doen." Ik zie wel in dat het waar is maar ik voel me nog steeds schuldig. "We moeten gewoon blij zijn dat we hier zitten. Jij bent waarschijnlijk aan een hele nare periode ontsnapt en ik uit een hele nare periode. We moeten er het beste van maken." zeg ik in de hoop dat hij stopt met huilen. Ik kan er niet tegen als iemand huilt. Ik moet dan ook altijd huilen, maar ik probeer het tegen te gaan, want het gaat nu niet om mij maar om hem.

Als Lou stopt met huilen, vraagt hij opeens: "Ben je blij met je vader?" Ik kijk hem geschrokken aan en zeg: "Waarom wil je dat weten?" Hij haalt zijn schouders op en opeens begint het te regenen. Eigenlijk kan je het niet een regenen noemen. Het is net alsof de hemel op ons valt. Lou staat op en trek me mee. "We moeten beschutting zoeken." zegt hij terwijl hij weg rent. "Wacht!" schreeuw ik, "We moeten mijn koffer pakken!" Maar Lou hoort mij niet. Ik ren naar het bootje en pak mijn koffer. Het is te zwaar om mee te nemen en dus besluit ik het bootje over de koffer te leggen. Het kost me veel moeite, maar dan komt Lou er aan. Nu draaien we samen de boot om en leggen de koffers er onder. Als we dat gedaan hebben, ren ik achter Lou aan. Lou is veel sneller en rent het bos in. Ik wet niet of dat zo'n goed idee is, maar ik volgen hem toch. Lou rent gemakkelijk door het bos, wat met naderinzien toch meer op een jungle lijkt, maar ik daarintegen krijg allemaal takken in mijn gezicht en val tientallen keren.

Uiteindelijk heeft Lou een grot gevonden. Eerst durf ik niet naar binnen te gaan, maar als Lou de grot heeft doorzocht, ga ik naar binnen. Hoewel het warm is heb ik het koud. Ik ben tot op het bot doorweekt en Lou trouwens ook. Ik moet even op adem komen. Na een paar minuten onderbreek ik de stilte. "Waarom noemen ze je eigenlijk Lou? Want ik vind Lou helemaal op Leroy lijken." vraag ik. "Iedereen noemt me Lou omdat mijn zusje mijn naam niet kon uitspreken en mij toen Lou noemde en mijn vrienden vonden dat ook wel een leuke naam." antwoord hij. "Mag ik je Leroy noemen? Ik vind dat een leukere naam." vraag ik. Hij knikt en zegt: "Maar over die vraag die ik stelde voordat het ging regenen..." Ik onderbreek hem en zeg: "Ik heb het liever niet over hem. Ik ben niet trots op wat hij doet, maar hij is wel mijn vader. Ik vertel wel over hem als ik het wil." Dan is het stil. Ik luister naar de regen die op de boombladeren valt. Ik word er moe van en val al snel in slaap.

Ik schrik wakker door het onweer. Leroy zit naast me en vraagt: "Gaat het?" Ik schud mijn hoofd en zeg: "Nee ik ben bang voor onweer. Ik haat het." Maar ik val al snel weer in slaap.

Als ik wakker word lig ik met mijn hoofd op Leroy's schouder. Het is gestopt met regenen en de zon schijnt. Ik sta op en loop naar buiten. Ik heb hele erge dorst, want ik heb al bijna een hele dag niets gedronken. Ik maakt Leroy wakker en zeg: "Ik ga water zoeken." Leroy knikt en gaat weer verder met slapen. Ik loop een hele tijd door de jungle en dan vind ik een meer met een waterval. Het meer is hemelsblauw en als je omhoog kijkt, kan je de lucht niet meer zien door de bladeren. Het is een adembenemend, maar ik heb er geen oog voor. Ik begin gulzig uit het meer te drinken. Dan ga ik op de grond zitten en kijk ik naar de bladeren boven mij. Ik heb het idee dag dit wel eens de mooiste plaats op de aarde zou kunnen zijn. Dan zie ik wat bananen in de bomen hangen. Opeens merk ik dat ik honger heb. Ik pak een stok die naast me op de grond ligt en sla twee trossen bananen naar beneden. Ik prop zoveel mogelijk bananen naar binnen en wat ik over heb, geef ik straks aan Leroy.

Als ik terug naar de grot loop, maak ik met de stok een spoor, zodat ik de weg terug naar het meer kan vinden. Ik kan de weg terug naar de grot niet vinden en loop veel heen en weer. Ondertussen moet ik naar de wc en ga heel schaamtevol achter een boom. Ongeveer 5 bananen later kom ik bij de grot aan. Leroy is niet binnen. Ik vind het eng en begin hem te roepen. Van ver hoor ik hem terugroepen en binnen een paar minuten zie ik hem aan komen rennen. "Fay! Ben je gek in je hoofd ofzo?" schreeuwt hij. Ik kijk hem verbaasd aan en zeg: "Nee, waarom? Ik had toch gezegd dat ik drinken ging zoeken. Als je dat bedoeld. Trouwens ik heet Fallon." "Je had niets gezegd!" reageert hij fel, "Ik heb het hele eiland doorzocht!" "Ik had het wel gezegd." zeg ik, "Je moet niet zo overgevoelig doen. Ik ben je zusje niet hoor. Ik heb trouwens bananen voor je meegenomen, maar die hoef je vast niet meer." Leroy's ogen staren naar de bananen alsof ze nog nooit zo iets lekkers hebben gezien. "Heb je al gedronken?" vraag ik. Hij knikt vluchtig en zegt: "Ja toen ik jou aan het zoeken was en vanochtend toen ik het eiland was aan het verkennen. Maar mag ik alsjeblieft die bananen? Ik heb nog niet gegeten." Ik lach en geef hem de bananen. "Het lijkt net of je uitgehongerd ben." zeg ik terwijl hij de bananen naar binnen stouwt. "Ben ik ook." zegt hij met volle mond, "heb je er nog meer? Of we moeten we er nog meer zoeken. Ik knik. "Bedoel je dat er nog meer zij of dat we moeten gaan zoeken?" vraagt hij zonder op mijn antwoord af te wachten. "Allebei. Ik weet waar ze liggen maar misschien moeten we even zoeken. Want ik weet niet precies meer waar ik ze vond. Ik heb trouwens wel een spoor gemaakt maar dat is volgens mij wel een beetje om." zeg ik. "Dan volgen we het spoor wel. Ik heb honger." Ik lach en zeg: "Waarom hebben jongens hebben jongens altijd honger." Leroy lacht me hard uit en zegt: "Nou misschien omdat ik al een dag niets meer gegeten heb." Hij heeft daar een punt in.

We volgens zo snel mogelijk het spoor. Als het aan Leroy had gelegen hadden we gerent maar daar had ik een stokje voor gestoken. "Wat gaan we doen als we niet gevonden worden?" vraag ik.

You've reached the end of published parts.

⏰ Last updated: Jul 23, 2013 ⏰

Add this story to your Library to get notified about new parts!

Niet GewildWhere stories live. Discover now