Hoofdstuk 1

1.2K 9 2
                                    

Het water klotst tegen de boot aan. Ik heb hoofdpijn door de felle zon. Tegenover mij zit een jongen. Hij kijkt me boos aan en ik kijk boos terug. Ik vond dat het verstandiger was om niet boos te worden, maar nu hou ik het niet meer uit. "Doe jij ook eens wat! Door jou weet ik niet meer waar we zijn!" schreeuw ik tegen hem. Hij zegt niets en kijkt me boos aan. Als blikken echt konden doden, was ik al honderden keren op de gruwelijkste manieren gedood. Ik ga vlak voor de jongen staan en zeg zo intimiderend mogelijk: "Oké jongeman, ik doe dit niet omdat ik dit leuk vind. Jij mag ook wel gaan roeien." De ogen van de jongen leken vuur te spuwen, nadat ik dat gezegd had. Ik wacht gespannen af op het moment dat hij zou ontploffen. Het duurt langer dan ik dacht. Ik ga weer zitten, met mijn rug naar hem toen en ga verder met roeien. Ik zeg niets meer, want ik merk dat dat niet zo handig zou zijn. Ondertussen voel ik zijn ogen in mijn rug branden. Ik durf niet echt naar hem om te kijken, dus kijk ik vanuit mijn ooghoeken naar hem. Ik wacht op het moment dat hij een mes tegen mijn keel aan zet.

Opeens begint de boot hevig te schommelen. Ik weet dat de jongen is gaan staan. Ik hou mijn adem in en wacht. Een paar seconde later voel ik zijn hand op mijn schouder. Allerlei gedachtes vliegen door mijn hoofd, wat mijn hoofdpijn er niet minder op maakt. Ik draai mijn hoofd voorzichtig om en als ik hem recht in zijn ogen kijk, voel ik zijn andere hand tegen mijn wang. Ik val op de bodem van de boot. Mijn wang doet pijn en gloeit, alsof hij verbrand is. Ik krabbel zo snel mogelijk op. Maar voordat ik een beetje bijzinnen ben, heeft hij mijn arm op mijn rug gedraaid. Ik gil van de pijn en probeer hem te schoppen. Ik merk al snel dat het tevergeefs is. Hij bind mijn armen en mijn benen vast, zodat ik hem niets meer kan doen. Wat trouwens ook een nadeel is, want dan moet hij zelf roeien. Hij zet me neer op de grond en begint tegen mij te schreeuwen: "O nee! Jij denkt zeker dat ik dit leuk vind! Ik liep gewoon in de tuin en opeens word er een zak over mijn hoofd gedaan! En toen ik wakker werd zat ik in een boot! En dan raak jij ver...." Ik onderbreek hem en zeg: "Ja. Dan raken we verdwaald, omdat ja als een gek gaat roeien. En dan moet ik gaan roeien en jij zit als een geslagen hondje in de boot. En dan word ik boos omdat jij niet gaat roeien. Dan sla je me en bind je me vast, wat ik eigenlijk raar vind, want je kan het verhaal ook wel vertellen zonder mij vast te binden." Nu onderbreekt hij mij: "Ja, maar wat ik duidelijk wil maken, is dat ik hier niet voor mijn lol zit. Ik ben ontvoerd en jij hebt een pakt hebt gesloten met mijn ontvoerders of je bent er zelf een. Wat hoogstwaarschijnlijk niet zo is, want wie zou er nou een meisje iemand laten ontvoeren. Dus dat jij er zelf heb voor gekozen." "Ik heb er niet zelf voor gekozen," antwoord ik fel, "Als mijn vader geen crimin.." Ik stop met praten. Ik heb te veel gezegd. Mijn vader heeft het er bij mij ingestampt, dat ik nooit zou mogen zeggen dat mijn vader een crimineel was en vooral niet dat hij hoofd was van een bende genaamd Red Roses.

Je zou het niet verwachten. Mijn vader heeft altijd een pak aan, zijn haar zit in een scheiding, hij lacht altijd en hij heeft geen tatoeages. Mijn vader ziet er gewoon normaal uit. Iedereen denkt dat hij de baas is van een modellenbedrijf en dat is hij ook, maar de modellen zijn moordenaars en dieven. Mijn vader is een slimme man. Toen hij zelf nog een model was, zag hij bijna al de modellen drugs dealden en toen dacht hij, "Waarom zouden ze ook niet kunnen stelen?" Al snel merkte hij dat dat heel makkelijk ging. De modellen moesten gewoon al hun charmes in de strijd gooien. Voornamelijk werkte mijn vader met vrouwen, maar nu niet meer. Ik ben de enige vrouw van de bende, maar ik ben er alleen om te koken en schoon te maken. Ook al doe ik niet zo veel, ik weet wel alles.

De jongen staart me aan. Om uit de ongemakkelijke situatie te komen, steek ik mijn hand uit en zeg: " Ik ben trouwens Fallon. Wie ben jij?" Maar het werkt niet. "Dus doe jij dit, omdat het van je vader moet?" vraagt hij. Ik antwoord er niet op en steek nog steeds mijn hand uit. "En wie ben jij?" vraag ik hem nog één keer, maar dan nu wat doordringender. "Ik ben.... Ik ben Leroy.'' zegt hij en hij schud mijn hand. "Waarom moest je zo lang over je naam nadenken?" vraag ik. Hij kijkt me betrapt aan en zegt: "Ik weet niet of ik wel kan vertrouwen. Je bent toch de dochter van de man die mij ontvoerd heeft." Ik schud mijn hoofd en zeg: "Mijn vader heeft je niet ontvoerd. Hij heeft wel alles geregeld. Maar ik begrijp wel dat je me niet vertrouwt. Alleen mijn vader weet toch wel wie je bent, want anders zou hij je niet laten ontvoeren. Dus kan je je echte naam geven?" "Ik heet echt Leroy, maar iedereen noemt me Lou. Eigenlijk niemand weet dat ik Leroy heet." zegt hij een beetje onzeker. Ik lach naar hem en zeg: "Oké Lou..." maar ik word al snel onderbroken door een golf die de boot in komt. Het zoute water prikt in mijn ogen en ik voel me vies. We zijn allebei doorweekt en ik besluit de koffers te openen om te kijken of er een handdoek in ligt. De koffers liggen al de hele tijd in de boot, maar ik heb er nooit in durven kijken. Ik hou er niet van om in mijn vaders spullen te zoeken.

Vroeger deed ik dat wel eens, maar meestal vond ik foto's van mensen die mijn vader moest vermoorden. Ik kreeg en krijg er nachtmerries van. Ik kijk nu nooit meer in de spullen van mijn vader, maar ik denk dat deze keer er niet van dat soort spullen zitten. Mijn vader zou nooit zijn geheime documenten aan mij overlaten. Hij vertrouwt me niet en zal dat nooit doen.

Ik zie mijn koffer tussen de andere staan. Ik zou voor een maand naar het eiland van mijn vader gaan voor de veiligheid, want ze hadden een belangrijke opdracht. Ik noem het eiland het Zwarte Gat, omdat je het eiland nergens terug kan vinden. Ik pak mijn koffer en open het. Ik ben benieuwd of er wat bruikbaars in zit. Ik mag mijn eigen tas niet pakken, want dan is er een kans dat ik iets verkeerds mee neem. Ik word soms echt gek van mijn vader met al zijn regels. Ik word vooral gek van de regel dat ik niet zonder beveiliging naar buiten mag. En dat alleen maar, omdat ik een zwakke schakel ben.

In mijn koffer zitten voornamelijk kleren, maar geen handdoeken. Ik kijk in de andere koffers en vind alleen maar papieren. Ik denk niet na en gooi de koffers leeg in de zee.

"Wat doe je?" vraagt Lou en pakt een blad dat op de boot is blijven liggen. "Nee!" gil ik, "Kijk niet." en ik probeer het blad af te pakken. Maar het is te laat hij heeft al wat gelezen. Ik pak het blad en gooi het in het water. Lou kijkt nog steeds naar het blad, hoewel ik hem al weg heb gegooid. Na 5 minuten stamelt hij wat: "Dat... Dat was toch niet. Nee dat kan niet. Het was toch niet die man. De man die dood... Het journaal... Je vader.. Jij! Jij! Jij hebt het gedaan!" Ik schud mijn hoofd en stamel: "Nee.. Ik zou dat niet kunnen.. Ik heb zoiets nooit gedaan..... Ik wil niet. Ik wil niet dat mijn vader... Dat! Dat kan niet." Ik barst in tranen uit. Ik heb nooit gewild dat mijn vader een moordenaar was. Ik verberg mijn gezicht in mijn handen. Ik probeer rustig te blijven, maar ik kan het niet. Ik begin te hyperventileren. Opeens wordt alles zwart en val ik overboord. Ik raak in paniek en kan niet helder nadenken. Maar dan word duidelijk dat ik niet overboord ben gevallen, maar dat Lou water over mij heen heeft gegooid.

Ik word boos en zeg: "Zo help je iemand niet als die hyperventileert." "Hoe dan wel?" vraagt Lou. Ik haal mijn schouders op en zeg: "Maar dit is sowieso niet de goede manier." Mijn woede ebt langzaam weg, maar tegelijkertijd voel ik mijn verdriet weer opkomen. Ik probeer mezelf bezig te houden om maar niet te gaan huilen. Ik pak één trui uit mijn koffer en geef het aan Lou. Voor mezelf pak ik een dun vestje, want ik heb heb niets anders meer. Behalve broeken, T-shirts en een paar jurkjes, maar daar hou ik mezelf niet warm mee.

De laatste paar uren van de dag gaan langzaam. Ik ben moe, maar ik moet van mezelf zo lang mogelijk wakker blijven. Als de zon onder gaat hebben we nog niets tegen elkaar gezegd vanaf vanmiddag. Lou heeft het er moeilijk mee dat mijn vader zulke wrede dingen doet. Hij moet eigenlijk blij zijn dat hij ontsnapt aan zijn lot, maar dat beseft gij waarschijnlijk nog niet. Ik kijk naar hoe de zon onder gaat. Ik heb al een lange tijd niet meer naar de zonsondergang gekeken. Ik moest altijd binnen zitten en nu geniet ik van de zon op mijn huid. Mijn hoofdpijn van vanochtend is weer weggetrokken en ik lig vredig in de zon. Ik lig niet zo lekker, want omdat er drie koffers op de boot liggen is er niet zoveel ruimte. Lou is gestopt met roeien en gaat nu ook liggen, maar we zijn gescheiden door de koffers. Al snel hoor ik Lou naast me snurken, niet heel erg en het lijkt meer op spinnen. Ik irriteer me eraan, omdat ik ook wil slapen, hoewel ik weet dat dat mij niet gaat lukken. Als het weer een beetje licht wordt ga ik rechtop zitten. Ik krijg een hartverzakking. In de verte ongeveer kilometer van ons vandaan zie ik land. Zonder er bij na te denken pak ik de riemen en begin te roeien. Ik roei met al al mijn kracht en al snel voel ik blaren op mijn handen, maar ik stop niet voordat we land bereikt hebben. Ik denk dat ik ander half uur non-stop heb zitten roeien totdat we land bereikt hadden. Als we vlakbij het strand zijn, spring ik uit het bootje en trek hem het strand op. Uitgeput val ik in het zand en val in slaap.

Niet GewildWhere stories live. Discover now