Ik kijk naar de klok. Kom op, kom op, blijf ik denken. Hoe langzaam kan een klok lopen?
Naast mij zit Katelijn nog netjes aan haar wiskunde. Ik rol met mijn ogen. Het is haar lievelingsvak, ik begrijp het, maar wil ze dan niet naar huis? Eindelijk gaat de bel. De klas, die al alles had ingepakt voor de bel, propt met zijn allen door de smalle doorgang. Zo gaat het elke maandagmiddag en wij zijn steeds als laatste in het lokaal. 'Katelijn? Je weet dat de bel is gegaan, toch?' Ze gebaart dat ik stil moet zijn, maar blijft doorwerken. "Werkbuien" noemt ze het zelf: je mag haar dan echt niet storen en het is onduidelijk hoe lang ze duren. Ik zucht. Dit kan zomaar een uur nog gaan duren. De leraar kijkt niet eens op. Hij is altijd al een toffe peer geweest en hij kent Katelijn's buien: ze komen bij wiskunde bijna elke maand op dit uur. Ik begin te lezen in mijn boek en merk dat ik mijzelf verlies: Een fantasie wereld, met alles erop en eraan, gevechten, vriendschap en waar het boek eigenlijk op gebaseerd is: liefde tussen de twee hoofdpersonen. Na een tijdje tikt de leraar mij aan. Ik kijk om mij heen en zie dat het al bijna donker was; vast vijf uur. 'Het spijt mij, Sofie, maar ik wil graag naar huis. Ik heb alles afgemaakt dat ik af kan maken.' 'Dankuwel voor het wachten, ik weet dat het vervelend is.' Hij lacht. 'Valt wel mee hoor. Ik kan mij hier beter concentreren dan thuis, dus nu hief ik thuis niet meer aan de slag.' Ik glimlach en draai mij om naar Katelijn. 'Kat, kom op. Wil je werken tot in de nacht?' Geen antwoord. Ik trek het boek weg en sla het dicht. Ze kijkt me verschrikt aan en ook een beetje boos. 'Moest dat?' 'Wel als je nog thuis wil eten vandaag.' Katelijn kijkt naar buiten en pakt haar boek aan. Snel pakt ze haar tas in en we lopen de school uit. 'Nog een fijne dag' roepen we naar de leraar wiskunde. 'Jullie ook!''Was je dag verder wel oké?' vraagt Katelijn.
'Z'n gangetje, normale routine. En bij jou?' We fietsen intussen het Rembrandt park in met z'n tweetjes. Het is de snelste route naar mijn huis. 'Nah, ik zag alleen Tim weer.' Ik knik gepijnigd. In tegenstelling tot mij, had Katelijn al drie vriendjes gehad: Tim was de derde, tot twee weken geleden. Hij was erg verdrietig en boos geweest en Katelijn was bang geworden. Ze had hem niet meer gezien, tot vandaag dus. 'Wat zei hij?' 'Niks, dat is juist het probleem. Hij staarde, niet eens beschaamd ofzo.' Ik probeer een einde aan dit gesprek te maken omdat we alweer bij de afslag van Katelijn waren. Zoals altijd waren we nog lang niet klaar met praten. 'App hem anders even dat je het wil uitpraten. Dan ligt het tenminste achter jullie.' Katelijn trekt een naar gezicht, maar knikt. 'In ieder geval, tot morgen!' 'Doei!' roept ze achteraan. Ik fiets verder met m'n gedachten vol over vandaag. Wat bedoelde hij nou? Wat voor lach was het? Het kwam niet gemeen over, maar toch... Opeens hoor ik gesleep achter mij. Mijn regenbroek, die ik altijd voor de zekerheid meeneem, is er vanaf gevallen en sleept over de grond. Natuurlijk, waarom niet? Ik kijk om mij heen. Ik ben nog in het Rembrandt park, aan de rand. Ik voel mij nooit veilig alleen in dit park. Snel pak ik mijn broek op, bind het vast aan mijn snelbinder en stap op de fiets. Ik kijk nog één keer om me heen en lach zenuwachtig. Waar was ik nou bang voor? Er was niemand. Plotseling hoor ik een ritsel. Ik kijk om mij heen, maar ik zie nog steeds niemand. Konijn misschien? Maar dan hoor ik het duidelijker: gehijg, duidelijk niet van een vriendelijk dier. Mijn hart bonkt in mijn keel en het zweet staat op mijn voorhoofd. Ik stap op, trap een keer en ik voel iets keihards tegen mij aankomen. Ik voel me wazig en -misschien nog onnozeler dan ik dacht- boos. Wie geeft iemand het recht om tegen mij op te botsen? Ik probeer op te staan van het fietspad, maar het lukt maar net. Ik voel aan mijn hoofd. Ik zucht opgelucht. Geen bloed. Alleen mijn handen doen pijn. Net als ik denk dat ik weer in balans ben, pakt er iemand ruw mijn arm vast en schud me door elkaar. Ik raak er nog waziger van en sper mijn ogen wijd open: van angst, maar misschien ook zodat ik iets op kan vangen van de dader. 'Pas op jij!' roept hij boos. Zijn handen waren jong en vrij van rimpels. Hij was ongeveer evenlang. Was dit een leeftijdsgenoot? Ik val half om en mijn wang doet pijn. Ik was in één klap terug in de realiteit, letterlijk. 'Luister' zei de persoon. 'Wegblijven van hem' zei de persoon met zijn gezicht dichtbij de mijne. Ik kon het gezicht niet zien: er zat een muts over de persoons zijn gezicht heen. Ik tril en staar. De persoon duwt me weg en rent snel de hoek om, uit het zicht. Aan de ene kant wil ik de persoon volgen, maar ik tril van de schock na. Wat was er gebeurt? Ik zet alles op een rijtje in mijn hoofd, maar ik wordt er niet wijzer door. "Wegblijven van hem" had diegene gezegd. Van wie? Bedoeld hij Cody?