Ik herinner me heel duidelijk dat mijn lichtschakelaar vroeger nooit goed werkte.
Hij werkte als mama hem probeerde. Hij werkte als papa het licht aan deed, maar niet als ik het deed.
Ik drukte op de knop en het licht kwam tot leven. De stralen bouwde zich op tot dat alles een vreemde gloed over zich had. Het kan aan mijn herinnering liggen, maar alles leek onheilspellender. Het felgele behangpapier leek me vuil. De opgewekte beren die erop stonden waren donkere vlekken. De witte wolken waren spookachtige mistwolken.
Ik stond dan in de deuropening, mijn mollige vingers nog steeds op de witte knop. Achter me de overloop, waar de luster ervoor zorgde dat mijn schaduw lang uitgespreid werd over de vloer van mijn kamer. Een misvormde, smalle schaduw die bewoog als ik dat deed, dus bewoog ik niet.
Ik wachtte dan altijd, want ik wist dat het licht me in de steek zou laten, dat het zou wegvluchten en me alleen zou laten.
Dan klonk er een vreemd ratelend geluid, de lamp die hevig vocht om het licht vast te houden. Hij knipperde fel en verloor. Liet me alleen staan met de schaduw in de deuropening.
Ik begon op de schakelaar te drukken. Op, neer, op, neer, hopend dat de lamp opnieuw licht zou geven. Dat de gele lampenkap met rode rand weer op zou lichten.
Maar dat deed ie niet. Het enige licht kwam achter me.
Ik herinner me dat ik dan de schakelaar losliet en achteruit probeerde te lopen. Dat ik mijn kamer niet meer in wou.
Ik liep naar beneden en gooide me in mama haar armen.
"De monsters doen het licht weer uit!" Riep ik dan. Mama aaide me over mijn haar en greep mijn hand. Ze begeleidde me naar boven en deed het licht aan in mijn kamer. Ik kon de beren duidelijk zien glimlachen op mijn muur.
Mama stopte me in. Ze duwde de dekens zo strak rond me dat ik me een mummie voelde. ze duwde een kus op mijn voorhoofd en vertrok.
Ik wrong me los uit mijn deken en probeerde slaap te vatten. Het vreemde ratelen begon weer en mijn lamp kwam tot leven, al is het maar een fractie van wat hij normaal zou moeten doen. Ik zag net genoeg om te zien dat er iets bewoog, dat er iets was in mijn kamer dat zich voortbewoog. Mijn fantasie, gevoed door angst, was op hol geslagen.
Ik zette me recht tegen de muur en trok mijn deken tot mijn kin. "Ga weg alsjeblief"
Mijn lamp flikkerde fel en doofde weer.
"Ga weg, ga weg, ga weg" huilde ik.
Vanaf daar weet ik dat mijn herinnering niet meer klopt, want ergens in de uiterste hoek van mijn kamer deed iets zijn ogen open en antwoorde me.
"Maar Marinnette, we zijn er net"