'Ik heb een nieuwe vis.'
'Vissen zijn lekker.'
'Je mag mijn vis niet opeten.'
'Jammer.'
7
'Ik heb een nieuwe vis.'
'Vissen zijn lekker.'
'Je mag mijn vis niet opeten.'
'Jammer.'
'Ik heb een nieuwe vis.'
'Vissen zijn lekker.'
'Je mag mijn vis niet opeten.'
'Jammer.'