Hoofdstuk 6

110 14 3
                                    

Hoofdstuk 6

Haar ogen gingen niet open, puur omdat ze het niet durfde. Ze was bang dat als ze licht zou zien, het het verkeerde licht zou zijn. Het licht dat haar mee zou nemen naar boven. Evangeline voelde echter geen pijn, en ze ademde ook nog voor zover ze wist. Er kriebelde iets in haar neus, en ze moest niezen. Het was een gedempte nies, maar desondanks schoot ze een stuk omhoog en gingen haar ogen open.

Ze lag in het hooi, veilig en wel met al haar lichaamsdelen nog steeds veilig aan haar romp bevestigd. Ze slaakte een zucht van verlichting, en wilde net van de baal afspringen toen een suizend geluid haar daarvan weerhield. Ze keek omhoog en gilde nog net niet. In plaats daarvan werkten haar reflexen bliksemsnel en ze dook opzij. Haar dolk boorde zich in het hooi, precies op de plek waar haar borst zojuist nog had gelegen.

Evangeline veegde even langs haar voorhoofd, meer om bij te komen dan om echt het zweet weg te vegen. Toch pakte ze het wapen op dat haar zojuist bijna haar hart gekost had en sprong ze van de hooiberg af. Ze schudde even haar haren zodra ze recht stond, en een paar gele sprieten vonden hun weg naar de grond. Toen richtte ze haar hoofd op en begon de laatste meters af te leggen naar wat eens haar dorp geweest was.

Haar voetstappen leken wel het volume te hebben van kanonskogels die afgeschoten worden. De stilte was ondraaglijk. Geen blaadje ritselde, geen vogeltje tsjilpte, geen takje kraakte.

De hele plek was dood.

Het dorp ademde niet. Er was geen teken van leven. Alles was zwart geblakerd, en bittere smaak van dood en verderf had zich als een enorme zwarte sluier over het dorp uitgespreid. Evangeline slikte de tranen weg, maar eentje ontsnapte en gleed geruisloos over haar wang. De kleine doorzichtige parel landde in de as. Een eenzaam bundeltje verdriet, dat snel door de zwarte korrels geabsorbeerd werd.

Het meisje slikte, en liep verder.

Zelfs nu smeulden er hier en daar nog kleine beetjes. Aan een paar houten planken knetterden nog wat kleine vlammetjes, steeds opnieuw aangewakkerd door de zuurstofrijke wind, en een aantal kooltjes die op het pad lagen waren roodgloeiend.

Wacht eens even. Kooltjes op het pad?!

Evangeline kreeg het ook in de gaten, en ze holde over de brede zandweg die de huizen scheidde van elkaar en bij het kleine marktplein uitkwam. Het dorp was niet groot, dus ze was zo aan de andere kant. Daar bleef ze even staan om op adem te komen. Niet van het rennen,  maar van de schrik van hetgeen dat voor haar stond. Een paar eikenhouten, versplinterde resten van planken, en honderden smeulende en gloeiende kooltjes. Haar thuis. Dat was het ooit geweest, tenminste.

Ze wilde net de ruïne instappen om haar vader te gaan zoeken, toen ze zich weer met pijn in haar hart bedacht wat er gebeurd was voordat ze de vallei was ingevlucht. Met grote ogen draaide ze zich zo snel mogelijk om, en half struikelend (door een uitstekende halve plank) holde ze zo snel als haar benen (en haar evenwichtsorgaan) haar konden dragen.

De schuur was er minder erg aan toe dan haar huis. Waarschijnlijk omdat die het verst van het begin van het dorp lag, waar de draken hun ongevraagde entree hadden genomen. Toch was er maar bar weinig over van de opslagplek die haar vader en zij al jaren in gebruik hadden. Een hoopje krakende planken lag er nog, maar toen het meisje er langer naar keek, zag ze dat er nog iets over was.

Een hand stak onder de houten berg uit. De huid was spierwit en over de arm liep een dun straaltje opgedroogd bloed. Evangeline keek een moment als verstijfd naar het levenloze lichaamsdeel. Toen zakte ze op haar knieën en raakte voorzichtig even kort de huid aan. Toen vouwde ze haar linkerhand om haar rechtervuist en prevelde een aantal woorden.

Veel kon je er niet van maken, maar wat verstaanbaar was was: ‘Wees genadig voor zijne ziel, hij was een goede man. Amen.’ De tranen sprongen in haar ogen, en ze beet op haar lip en wilde weer opstaan. Maar iets trok haar terug, en eiste haar aandacht op. Half onder een plank stak nog voorwerp uit. Evangeline slaakte nog net geen gilletje, maar het had niet veel gescheeld. Inmiddels lag het voorwerp in de palm van haar rechterhand. Het was een leren armband. De armband van Imíen.

A dragon's taleWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu