Hoofdstuk 10.

9 0 1
                                    

De wolf rent zo snel, dat ik het nauwelijks meer kan bijhouden. Muziek hoor ik in mijn oren. 1+1 van Beyoncé. Ik vraag me af wanneer ik nou eens de liefde vind net zoals Luce. Eerst dacht ik dat Ryan die gene zou zijn. Je weet wel. DE GENE. Maar achteraf wou ik, dat ik hem nooit had ontmoet. Maar mijn moeder heeft altijd gezegd, geloof altijd in het positieve. Even kijk ik op, omdat hij een beetje vertraagde. Uiteindelijk stopt hij dan ook. Eenmaal van zijn rug af te zijn geklommen. Zie ik waarom hij stopt. Er komen meerdere wolven bij een. Allemaal lijken ze mij geen kwaad te willen doen. Maar waarom? Ze lopen een pad op en als ik hen niet achterna loop, stoppen ze even. Kijkend naar mij, loop ik naar ze toe. De tijd die we lopen lijkt eeuwig te duren en het gebrek aan vocht en voedsel komt me neus uit. Het zweet drupt van mijn voorhoofd af. Alles om me heen is vaag en zwarte stippen komen voort in mijn ogen.

Als ik mijn ogen open, voel ik dat de grond onder me beweegt. Ik word gedragen. Maar niet door een persoon. Door de wolf. Het gevoel van veiligheid voel ik diep van binnen, met die gedachte hou ik hem iets steviger vast. Voorzichtig sluit ik mijn ogen weer en niet veel later komen de mooie dromen tevoorschijn. Mijn ouders die me omhelzen, Luce, Kent, Anouk en Liza die net zoals ik veilig thuis komen. Allemaal heel mooi, maar helaas geen werkelijkheid. Naar een korte tijd van slapen word ik weer wakker. Wakker van het geluid van rijdende auto's. Geschrokken spring ik van zijn rug af. Ze hebben me alleen maar de weg gewezen. De blijdschap word ineens in mens groot. Tranen stromen en ik zie de druppels op de grond vallen. Zakkend door me knieën zit ik op de grond, mijn ogen er uit te huilen. Het duurt even voor ik door heb dat ik iets vergeten ben. De rest is er niet. Die zijn nog aan de andere kant van het bos. De tranen zijn ineens niet meer van blijdschap maar van wanhoop. Ik kruip ineen en blijf zo zitten. De lieve wolf komt bij me liggen en laat zien dat hij om me geeft. Ik kruip dicht tegen hem aan. Huilend in zijn zachte vacht, nadenkende over de beste beslissing. Ga ik hun hier achter laten en alleen op zoek naar hulp nu ik de weg gevonden heb? Of ga ik terug om ze te zoeken met de kans dat ik de weg vergeet? Ik weet het niet. Beide antwoorden zijn vreselijk. ''We must all face the choice between what is right and what is easy.'' Zeg ik zacht. Albus Dumbledore van Harry Potter laat me ook nooit in de steek. Misschien is het enorm dom, maar ik kan mijn vrienden niet achterlaten met de kans dat we ze niet kunnen vinden of dat het misschien te laat is. Snel geef ik de wolf een kus en ren de zelfde kant op, als waar we vandaan kwamen. Natuurlijk met de wolven roedel achter me aan gerend. De wolf komt naast me rennen en geeft me eerst een knik, met als vervolg een knipoog. Een knipoog! Sins dagen lach ik weer eens, met dank aan een.. Ja wel. Wolf.

De avond valt. ''Kent, Lies, Anouk. Ik kan niet meer.'' Met dat gezegd gooi ik me spullen op de grond. ''Ik had verwacht dat Rose wel bij zinnen zou komen. Maar ze is nog niet terug. Ik maak me zorgen! Ik ben dood op, ben uitgedroogd en mijn hoofdpijn maakt me kapot. Ik vertik het op nog langer te lopen!'' Ik neem plaats bij een boom en ga er tegen aan zitten. Anouk en de anderen praten heel even en komen dan bij me zitten. ''Oké, we slapen hier vannacht.'' Die nacht droom ik over Rosie. Een best aparte droom als je het aan mij vraagt. Het is best vaag en niet alles volg of zie ik goed, maar het lijkt erop dat ze contact heeft met iemand. Ik hoor iets buiten mijn droom en schrik wakker. Het lijkt een gil. Éen gil. Van een meisje. Rosie. Snel spring ik op en ren ik richting het geluid. ''Rosie? Ben jij dat?'' Zeg ik eerst. En vervolgens steeds een beetje harder. Heb ik het me verbeeld? Nee. Dat kan niet. Ik heb het echt gehoord! "Rose, kom op! Waar ben je nou?!" Van paniek ontsnappen een paar traantjes. Steeds harder ga ik rennen. Het enige is, ik ren de geheel andere kant op. De kant waar we vandaan kwamen. Opeens. Sta ik stil. Doodstil. Wat is dat? Daar achter die boom is iets. Schuifelend loop ik er heen. ''AAA-AA!'' Ik sla mijn handen voor mijn mond. Wat? Dit kan toch niet? Ik ga op mijn hurken zitten. Totaal in schok van wat ik heb gezien. Wat daar ligt. Dat kan echt niet! Dat is onmogelijk.    ''Ll-a-rs'' Ik begin te trillen en flashbacks komen terug. Het moment dat die ons aanviel, vooral Rosie dan, het moment dat we hem verdronken en onderwater lieten zakken. ''Hoe kan - dit?'' Nu begin ik echt te huilen. Iemand moet hem er uit hebben gehaald. Maar waarom zou iemand dat doen en vervolgens geen politie bellen? Of.. Het zijn zijn vrienden? ''Ze hebben me gevonden!'' Het verdriet word steeds erger. Als ik me omdraai om terug te gaan. Word alles erger. ''Fijn. Ben ik ook nog de weg kwijt.'' Ik loop een stukje verder naar een boom en klim daarom hoog. ''Just in case.'' Ik giechel om me zelf. ''Fijn dit, nu praat ik zelfs nog tegen me zelf.''

De volgende ochtend schijnt al vroeg de zon. Dit is echt weer de eerste keer dat de zon schijnt in dagen. Maar het geeft me wel een beter gevoel! Ik heb deze nacht niet geslapen, maar doorgehaald. Ik moet de anderen vinden. De roedel heeft niet van mijn zijde geweken en ik ben blij met hen. Ze laten me toch een beetje veilig voelen. De hele nacht heb ik Lucie geroepen. Maar nu kan ik niet ver weg zijn. Toch?

Mijn mooie droom. Die ik zojuist vergeten ben, word verstoort. Door het gepraat van mensen. ''Kent. Stop. Ik slaap.'' Zeg ik zacht. Als er niet gereageerd word, open ik toch maar mijn ogen. Oh nee. ''Ry-an.'' Mijn ogen flikkeren. ''Ik wist dat ik je zou vinden schoonheid.'' Vliegensvlug klim ik verder omhoog de boom in. ''Kent! Kom snel!'' Onder me hoor ik het gelach van de jongens. Ryan is toch sneller dan ik had verwacht. Hij is nog maar twee meter onder me. Bang dat ik een voet verkeerd zet, hou ik de vaart er toch stevig in. Maar dan word mijn nachtmerrie waarheid. Ik kan niet meer verder omhoog. Alweer die tranen in me ogen. Kijkend om me heen of ik iets zou kunnen halen met springen. Maar helaas. ''Jammer lieverd. Hier ben ik.'' Hij lacht me gewoon uit. ''Waar zijn je vriendjes? Kent? Anouk? Liza?'' Hij noemt Rosie niet! ''Waar is ze?'' Weer lacht die. ''Wie?'' ''Rosie?'' ''Rosie? Oh die Rosie. Dat wilde ik net aan jou vragen.'' Hij pakt mijn hand vast en trekt me voorzichtig maar vastberaden naar beneden. Enkele minuten zet ik mijn voeten neer op de grond. ''Waar is ze Lucie?!'' Even stopt hij. ''Dit is de laatste keer dat ik het je vraag?!" Hij zwaait met zijn armen. Ieder moment verwacht ik een klap in mijn gezicht. Maar dan haalt hij zijn pistool uit zijn zak en schiet hij in de lucht. Van schrik knipper ik met mijn ogen. Dan krijg ik het pistool tegen mijn hoofd.

''Hoorde je dat?!" Ik ben niet ver weg. Ik ren zo snel als ik kan. Aan het einde van het pad stop ik. Daar staat ze dan. Lucie. Met een pistool tegen haar hoofd. Het pistool van Ryan. ''Stop Ryan! Alsjeblieft! Pak mij maar! Laat haar gaan.'' Ik sta inmiddels voor hem. Mijn hand pakt die van hem. ''Liefje. Alsjeblieft?'' Ik begin te huilen. ''Pak haar.'' Commandeert Ryan. Koen pakt me beide armen vast. Ik kijk naar de wolf die achter de boom verscholen staat. ''Draai je om!'' Gelijk krijg ik een mes tegen me nek. Het scherpe snijd. Maar in paniek raak ik niet. Het duurt een tijdje. Maar het blijft bij dreigen. Van uit de bosjes springt de wolf boven op Koen en bijt hem in zijn zei. Met een krijsende gil laat hij het mes vallen maar hij houd me wel vast. ''BANG!'' Het pistool gaat af. Gelijk kijk ik naar mijn geliefde maatje de wolf. Hij is oké. Luce is ook oké. De andere wolven komen er aan en jagen ze weg. Als ik weg wil lopen, voel ik wat er is geraakt. De kogel is dwars door mijn scheenbeen heen gegaan. Door het bot, waar het nu ook daadwerkelijk vast zit. Voorzichtig rol ik mijn broekspijp op. ''Rose? Wat is er?'' Ze komt voor me staan. Haar ogen worden er glazig van. ''Oh my god!'' Ze trekt een stuk stof van haar mouw af en verbindt de wond. Kreupel loop ik naar de wolf toe. Daar omhels ik hem. Met een grote glimlach houd ik hem vast. Van het lachen val ik iets te hard boven op hem waardoor we beide op de grond belanden. Hij geeft mijn schouder een kopje. Ik kijk op en zie Lucy me heel erg raar aankijken. ''Ik heb je geloof ik heel wat uit te leggen!'' Zeg ik met een glimlach op mijn gezicht. ''Maar waar zijn Kent, Anouk en Liza?''


Black-out.Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu