De rest van het gesprek tussen mijn moeder en de zuster hoor ik niet meer. Ik sta op en loop weg. Ik voel me duizelig worden, en ik krijg vlekken voor mijn ogen. Snel ga ik op zoek naar een toilet. Ik ga voor de spiegel staan en kijk even naar mezelf. Mijn hele make up is uitgelopen. Ik laat even wat koud water over mijn polsen lopen en kijk nog eens in de spiegel. Via de spiegel zie ik twee urinoirs. Ik schrik en doe snel de kraan dicht. Ik wil snel weglopen, maar er komt iemand binnen. Ik kijk naar de grond en begin heftig te blozen. De persoon die binnen kwam zegt ‘Hey Kristel! Je weet toch wel dat dit de jongenstoiletten zijn?’ Ik schrik en kijk op. Daar staat Jacob. Ik kan wel door de grond zakken van schaamte. Argh, waarom moet dit juist mij gebeuren.. Ik haal mijn schouders op en storm naar buiten. Ik wil hier weg. Ik hoor Jacob nog iets roepen maar ik weet niet wat. Ik draai me om, maar hij komt me niet achterna. Gelukkig maar. Het is zo al gênant genoeg. Ik dwaal wat rond door het ziekenhuis. Dan zie ik een bordje waar binnentuin opstaat. Ik volg het bordje en kom zo in de binnentuin. Het is best koud, maar ik heb echt even behoefte aan wat frisse lucht. Ik ga op een stenen bank zitten, tegenover een fontein. Het water dat uit de mond van een stenen vis omhoog spuit heeft een rustgevende uitwerking. Ik zit zo met mijn gedachten bij het spuitende water, dat ik niet heb gemerkt dat er iemand naast me is komen zitten, totdat ik een arm om me heen voel. Ik schrik en sla de arm van me af. Ik kijk om, het is Jacob. Boos sta ik op. ‘Snap je niet dat ik alleen wil zijn?! Het was net al gênant genoeg! Ik vind je maar eng! Eerst met mijn sleutels, en nu kom ik je uitgerekend hier tegen!’Schreeuw ik tegen hem. Ik zie dat hij schrikt, maar het maakt me niet uit. Ik begin weer te huilen. Hij wil naar me toe lopen en een arm om me heen slaan, maar ik draai me om en ga snel het ziekenhuis binnen. Ik ga op zoek naar de wachtruimte bij de intensive care, om de zuster te vragen of er al nieuws is. Als ik in de wachtruimte kom is er niemand. Ik ga weer op een stoel zitten met een beker water. Opeens besef ik wat ik net heb gedaan. Ik heb gewoon tegen de jongen die ik leuk vind geschreeuwd dat ik hem eng vind! Nu kan ik hem sowieso vergeten. Niet dat ik iets met hem wilde ofzo, maar toch. Op dat moment komt er een zuster aanlopen. Het is een andere dan net, maar ik sta op en loop op haar af. ‘Heeft u nieuws over mijn broer Thomas Witsen?’ Vraag ik. Ze schudt haar hoofd. ‘Het enige wat ik weet is dat hij in een kritieke toestand verkeerd. Je kunt beter nu naar huis gaan en morgen terug komen. Je ziet er uit alsof je wel wat slaap kan gebruiken, en waarschijnlijk hebben we morgen wel nieuws voor je.’Zegt ze en ze loopt weer weg. Ik zucht. Ik wil wel naar huis, maar waarschijnlijk kom ik Jacob dan tegen.. Ik vraag me af wat hij hier eigenlijk doet. Ik besluit dat ik Jacob toch niet kan ontlopen en dat de kans best klein is dat ik hem tegenkom, dus sta ik op en loop naar de uitgang van het ziekenhuis. Ik loop naar de fietsenstalling, maar ik zie mijn fiets er niet bij staan. Dan besef ik dat ik met de ambulance gekomen ben. Stom! Het is best ver lopen, en ik kan mijn moeder niet vragen om me op te halen omdat mijn telefoon leeg is. Terug het ziekenhuis in wil ik eigenlijk ook niet. Dan hoor ik een bekende stem zeggen;’Ik wil je wel brengen.’ Ik draai me om, en daar staat Jacob, met een scooter en 2 helmen.
JE LEEST
Unimaginable
Teen FictionWanneer Kristel de aantrekkelijke, maar vooral mysterieuze Jacob ontmoet, gebeuren er steeds vreemdere dingen. Dingen die ze niet tegen kan houden. Dingen waarvan ze niet weet of ze ze wel tegen wil houden..