Hoofdstuk 2

15 1 1
                                    

~15 jaar later, heden~

Precies 15 jaar geleden werd ik naar Yucreon gebracht. De regering stond toe dat ik hier bleef zolang ik maar nooit terug keerde naar de mensenwereld. En sinds dien, leef ik hier. Aan de grens van het donkere bos, wonend in een gezellig hutje met Alwan. Alwan is een trol, een klein mollig ventje met een groot hart. Hij is ook degene die me hier geeft gebracht. Vandaag, op mijn 15de verjaardag, zal hij me vertellen wat ik nog moet weten. Al die jaren ben ik opgegroeid zonder veel van mijn verleden af te weten. Wat ik nog het liefste wil weten is waar ik vandaan kom, en waarom ik precies hier ben in plaats van in de mensenwereld. Terwijl ik nog een tijdje door blijf denken, sluipt Alwan stiekem binnen. "Hallo prinses!", roept hij luid. Ik verschiet en draai me met een ruk om. Ik sta klaar in aanvalspositie, maar dat blijkt al snel niet nodig te zijn. "Heel grappig Alwan. Wanneer ga je het me nou vertellen? Ik ben zo benieuwd!", zeg ik enthousiast. "Even geduld Leah. Ik zal het je vandaag vertellen, gewoon nu nog niet, de dag is nog jong.", zegt hij op bazige toon. Daar heeft hij wel een punt. Het is nog maar heel vroeg in de ochtend, en er valt nog veel te doen vandaag. "Leah als je zo vriendelijk wilt zijn, breng deze brief dan even naar Azabelle.", zegt Alwan. Ik knik en neem de brief aan. 'Aan Azabelle, van Alwan', staat erop. Ik zeg Alwan vaarwel en stap het oude hutje uit. Dan vertrek ik aan mijn weg naar de herberg, dwars door het donkere bos. Het donkere bos is niet zo angstaanjagend als het klinkt, maar vroeger tijdens de oorlog werden hier heel veel misdaden gepleegd en wezens vermoord. Vandaar de naam; het donkere bos. Op de weg naar de herberg kom ik altijd een meer tegen: het Zielenmeer. Vroeger mocht ik hier nooit naartoe van Alwan, omdat het gevaarlijk blijkt te zijn, maar nu ga ik er graag naartoe om te rusten. Hoewel ik heel veel zin heb om een bezoekje te brengen aan het meer, zet ik mijn pad verder naar de herberg. Na een tijdje wandelen kom ik aan voor de deur van de herberg. Ik open de deur en het vertrouwde belletje rinkelt. De herberg blijkt leeg te zijn, op Azabelle die aan het poetsen is na dan. "Goedemorgen Leah! Goed geslapen? Wat doe jij hier zo vroeg? Zin in warme thee?", Azabelle overspoelt me weer meteen met vragen. "Ik kan wel een warme thee binnen, dank je! O trouwens, ik ben hier gekomen om een brief van Alwan af te leveren.", zeg ik. Azabelle kijkt me nieuwsgierig aan en opent de brief. Terwijl ze hem leest, probeer ik mee te lezen, maar Azabelle schermt de brief af. Ze schrijft iets terug op de brief en met een knip in haar vingers verdwijnt de brief. Dat is Azabelle haar manier van post, het gewoon met magie naar de persoon toe toveren. "Goed, laat ik dan maar eens een kopje thee voor je zetten", zegt ze vriendelijk waarop ze uit een kan een warm kopje muntthee schenkt. Het aroma van de munt vult de kamer en meteen voel ik me opgefrist. "Is dit de munt die Alwan geplukt heeft in de mensenwereld?", vraag ik nieuwsgierig. "Inderdaad. Jij lijkt wel heel geïnteresseerd in die mensenwereld he?", vraagt Azabelle met een keurende blik. "De mensenwereld is een plek vol miserie. Liefde is er bijna uitgestorven en alles draait er rond macht en geld. Het is goed dat je hier bij ons bent.", zegt ze. "Het kan toch niet zo slecht zijn, ik kom er vandaan, en ik ben toch ook niet slecht?", vraag ik al grinnikend. "Jij bent niet slecht omdat je hier bent opgegroeid. Als je in de mensenwereld was opgroeid, zou je al net zo erg zijn als hun", zegt ze waarop ze een slok neemt van haar eigen kopje thee. Ik houd mezelf stil en neem ook een slokje. Het aroma van de thee en de smaak zit perfect, zoals altijd. Ik begrijp het niet, als de mensenwereld echt zo slecht is, waarom doen we er dan niets aan? En waarom mogen de mensen ons niet zien? Knorrig neem ik nog een flinke slok en sta op. "Ik ga dan weer terug naar huis", zeg ik aan Azabelle. "Oke wees voorzichtig! En niet vergeten, ga niet langs het Zielenmeer.", zegt ze bazig terug. Ik rol met mij ogen en loop de herberg uit. Ga niet langs het zielenmeer. Waarom niet? Ik wil het weten. Koppig loop ik richting het meer. Wanneer ik bij de afslag van het meer ben, sla ik die in zonder er over na te denken. Meteen zie de vertrouwde boomstronk en het prachtige meer. Ik loop naar de boomstronk en ga erop zitten. In de spiegeling van het water zie ik mezelf. Langzaam droom ik weg in mijn eigen spiegelbeeld en het fonkelen van het water. Mijn hoofd begint zwaar te voelen, en langzaam word ik moe, maar ik blijf rustig staren, in een trans van vrede. Opeens zie een landschap in het water, een bos om precies te zijn. Ik kijk om mij heen en kan precies zien dat het niet het donkere bos is dat ik zie in het water. Langzaam til ik mijn hand op en steek hem in het water. Mijn hand voelt droog. Mijn hand is in het water, maar hij is niet nat. Dan voel ik gras aan mijn vingers. Geschrokken trek ik mijn hand eruit en het bos die ik zag lost weer op in het water. Mijn hart bonkt als een gek. Dit is niet echt. Dat kan niet. Vlug ren ik weg van het meer naar huis toe, nog steeds in shock door wat daarnet gebeurde.

Dat Mysterieuze MensenkindWhere stories live. Discover now