'May! De les is hier, niet buiten!' Ik schrik op uit mijn gedachten en kijk om me heen. Ik zie de hele klas naar mij kijken. 'Sorry, meneer van der IJel', zeg ik ongemakkelijk. Ik kan mezelf niet zien, maar ik weet dat ik ondertussen knalrood ben geworden. Gelukkig gaat de docent weer verder met de les, blijkbaar gaat het over de eiwitsynthese. Iedereen zit ondertussen weer in een fase tussen opletten en slapen in. De lessen van meneer van der IJel zijn altijd zo saai dat iedereen er slaperig van wordt. Ik kijk weer naar buiten. Het is vandaag een mooie dag, met een blauwe lucht en slechts een paar wolkjes aan de hemel. Blauw is echt mijn lievelingskleur en dat is het eigenlijk ook altijd al geweest. De inhoud van mijn kledingkast is grotendeels blauw en mijn kamer is blauw geverfd. Volgens mij heeft meneer van der IJel al door dat ik niet meer aan het opletten ben, maar ja, hij kan me niet telkens bij de les blijven roepen. Terwijl ik door de klas kijk zie ik dat niemand echt aan het opletten is. Voorin zijn Tomas en Steven bij het raam weer hun gebruikelijke routine van een combinatie van praten, elkaar beledigen en klieren aan het houden. Aan de andere kant van het lokaal zit Bul in zijn eentje. Hij zit altijd alleen omdat hij geen vrienden kan maken vanwege zijn woedeaanvallen. Voorin in het midden liggen de slimsten van de klas een beetje te dutten. Ik ken de mensen in deze klas eigenlijk alleen van naam, verder niet. Ik heb zelf ook weinig vrienden, maar eigenlijk vind ik dat wel lekker rustig.
Als opeens de bel gaat realiseer ik me dat ik de rest van de les ook in gedachten verzonken heb moeten zijn. Ik pak mijn spullen in en ga naar de volgende les. Ik heb nu wiskunde, hier ken ik tenminste iemand beter dan alleen bij naam.
'Hey daar', zegt Ivo, 'Hoe was jouw dag?'
'Mwoah, niet veel bijzonders eigenlijk', antwoord ik hem, 'Hoe was de jouwe?'
'Die sadist van Duits besloot een onverwachts SO te geven'
Dan gaat de deur van het lokaal open en iedereen gaat naar binnen.
'Das balen, van dat SO'
'Stilte allemaal!' roept de docente 'De les gaat beginnen.'
Ik heb niet veel van de les meegekregen, want het leek alsof het in tien minuten voorbij was. Aangezien dit mijn laatste les was, pak ik mijn spullen en begin de tocht naar huis. Het is niet ver, dus ik loop dat stuk altijd. Zodra ik in de buurt van het spoor ben, komt Bul ineens aanlopen.
'Hey May' zegt hij, 'hoe is het?'
'Sinds wanneer boeit jou dat wat?', zeg ik kortaf. Ik heb echt geen zin om met hem te praten. Ik zit liever nog op school dan dat. En als ik ergens een hekel aan heb is het dat zinloze geblaat op school waar ze je dingen proberen te leren waar je later toch niets aan hebt. Ik versnel mijn pas om van Bul af te komen. 'Waar ga je heen?', vraagt Bul. 'Wat is er toch altijd met jou?'
'Ik heb gewoon een hekel aan mensen, das alles.'
Dan gaat de spoorwegovergang dicht. Geweldig. Net wat ik nodig had. Ik zucht geïrriteerd.
'Je kunt toch geen hekel hebben aan iedereen? Toch? Je moet toch wel vrienden hebben?'
'Heb ik ook, in tegenstelling tot jou'
Iets geeft me het idee dat hij moeite moet doen zich in te houden. Waar blijft die trein nou? Ik wil naar huis, weg van hier en vooral weg van Bul.
'Denk je dat we ooit vrienden zullen zijn?'
Wat een rare vraag van Bul. Maar nu ik erover nadenk besef ik me dat hij inderdaad geen vrienden heeft, geen enkele, nul, nada, noppes. Maar of ik ooit vrienden met hem kan zijn? Ik moet er eigenlijk niet aan denken.
'Nou eeh', begin ik, 'Ik denk niet dat wij ooit vrienden zullen zijn. Ik heb misschien niet veel vrienden, maar ze zijn wel stuk voor stuk betrouwbaar. Dat vind ik veel belangrijker dan het aantal. Jij bent daarentegen niet heel betrouwbaar, met je woedeaanvallen, je moeder die drugs gebruikt, en je vader die in de bak zit voor meervoudige moord. Nee, ik denk niet dat ik ooit vrienden met jou kan worden.'
Ik kijk hem kort aan en zie dat ik ergens een fout heb gemaakt. 'Begin niet over mijn moeder en vooral niet over mijn vader!', schreeuwt hij witheet van woede. Misschien had ik niet over zijn ouders moeten beginnen. Misschien had ik sowieso geen verklaring moeten geven. Hij geeft me een harde duw en ik struikel over de rails. Ik kom op mijn rug terecht, dwars over het spoor.En daar komt eindelijk die trein.
Waar ben ik? Ik kijk om me heen maar er is niets, zelfs geen boven of onder. Wat is er gebeurd? Vaag herinner ik me het voorval met de trein. Ben ik dood? Ik probeer naar mijn handen te kijken, maar ik kan niets zien. Ik probeer me te bewegen, maar dan besef ik me dat ik niets heb om te bewegen. Ik heb geen lichaam.
'Ik had niet verwacht jou hier zo snel weer te zien. Je was veel te jong om te sterven. Wat is er gebeurd?'
'Ik ben onder een trein gekomen.'
'Ach zo, dat is spijtig. Je volgende leven staat klaar, je wordt een lid van een stam in Nieuw-Zeeland, in het jaar 387 volgens jouw jaartelling.'
'Wacht eens, dat is terug in de tijd! Hoe kan dat?'
'Tijd is als een organisme waar doorheen bewogen kan worden. Alleen als je daar bent, ben je gebonden aan tijd.'
'Betekent dat dat ik mezelf zou kunnen tegenkomen als ik daar op aarde ben?'
'Jazeker, sterker nog je zal jezelf tegenkomen tijdens je leven, omdat je eigenlijk ieder persoon bent die daar leeft'
'Ik ben iedereen? Dus ook Hitler en Stalin? En Jesus en Gandhi?'
'Zodra jij volgroeid bent, heb jij al deze levens geleefd, dus ook die van Jesus en Hitler.'
'Als ik iemand vermoord, vermoord ik dus eigenlijk mezelf? En als ik iets goeds doe voor iemand doe ik dat ook voor mezelf?'
'Inderdaad, alles wat je voor anderen doet, doe je ook voor jezelf. Dat is ook wat je telkens opnieuw zult moeten ontdekken, aangezien je niets meer weet als je aan je volgende leven begint.' 'Als je hier lang genoeg blijft zullen alle ervaringen wel weer terugkomen, maar dit raak je zo wel weer kwijt. Ben je klaar voor je volgende leven?'
'Kom maar op!'Op een zeker moment in het jaar 387 na Christus wordt er ergens in Nieuw-Zeeland een kind geboren.