In besneeuwde bergen reed een arme man met een zwart paard. Zijn kleren waren gehavend en hij had honger.
‘Mijn arme Fural… Alleen de goden weten hoever we zijn afgedwaald,’ sprak hij tot zijn paard. Fural liep gewoon door, het dier was gewend om zonder veel eten ver te trekken.
‘We moeten een schuilplaats vinden vóór de nacht valt… Hola! Heb je iets geroken?’ Furals verijsde mond slaakte kreten van paniek, er kwam een horde wolven aan.
‘Wolven!! Ze zijn uitgehongerd door de genadeloze winter, snel Fural! De rand van het bos is niet ver meer; we hebben nog een kans…’ De stem van Thorgal schalde over de vlakte die bedekt was het een dikke laag ijs en sneeuw. Snel schoot Fural vooruit, die meteen op de stem van zijn baasje reageerde. Een lange vermoeiende tocht maakten ze over de vlaktes.
Boven op een heuvel zag Thorgal nog een horde wolven.
‘Ze zullen me afslachten als een zwijn!’ riep Thorgal verschrikt uit. Fural en hij probeerden een uitweg te vinden, maar het was te laat. Van alle kanten zag hij wolven. Behendig pakte Thorgal een zwaard uit zijn schrede en begon om zich heen wolven neer te slaan. Even kwam er een uitgang tussen de wolven. Thorgal spoorde Fural aan en reed er tussendoor.
‘Gered Fural! Ze houden stil en ze hebben iets anders gevonden!’ Thorgal liet een zucht ontsnappen maar spande zich ook meteen weer aan, Fural rende recht op een kloof af.
‘Nee! Niet spr…’ Maar Thorgal was te laat, Fural was angstig geworden en waagde het er op en probeerde naar de overkant te springen. De voorhoeven kwamen al op de voorkant maar de sneeuw liet het paard vallen in de diepte.
‘Odin Odin Odin Odin Odin Odin… De wolven! De kloof… Pas op!’ Thorgal mompelde half terwijl hij langzaam bij kwam.
‘Rustig! Niet te snel opstaan… Wacht…’ Een zachte vrouwenstem sprak Thorgal toe.
‘Ingrid, kom snel! Hij is bijgekomen!’ Een vrouw met een babyroze jurk aan en korte bruine krullen riep naar een andere vrouw. Toen ze haar rug naar hem toedraaide zag Thorgal een lange kloof in de jurk tot vlak boven de kont. Een vrouw met zwart haar, blijkbaar Ingrid genoemd, kwam aanlopen. Haar losse rode jurk viel naast haar schouder en ze kijkt Thorgal lachend aan.
‘Eindelijk ben je weer wakker! Thorgal, zo heet je toch? Die naam noemde je toen je ijlde. Ik ben Ingrid en dit is mijn zuster Raghnild.’ Terwijl Ingrid praatte kon Thorgal zijn ogen niet van de grote decolletés van de vouwen afhouden. Hij wist dat hij verloofd is, maar hij kon er niks aan doen, zijn ogen bleven plakken. Dan herstelde hij zich.
‘Dus dit is het Walhala. De woonplaats van de grote Odin.. Wat een wonder!’ Lachend keek Ingrid hem aan.
‘Haha! Ik moet je misschien teleurstellen, dappere viking, maar je bent nog niet dood genoeg om naar het Walhala te gaan.’ Thorgal liet zijn lange zwarte haar voor zijn ogen vallen en keek Ingrid wantrouwend aan.
‘Niet dood genoeg? Je spot met me, vrouw! Mijn val..’ Verder kwam hij niet, Ingrid onderbrak hem.
‘Je hebt veel geluk gehad, Thorgal. Je paard viel onder je te pletter en heeft je leven gered. Wij hebben je verzorgd… Er zijn vóór jou al mannen in de kloof gevallen. Geen van hen heeft het gered, jij bent de eerste..’ De gifgroene ogen keken Thorgal strak aan zonder weg te kijken. De puntgave huid van Ingrid was zacht en dat gaf Thorgal een raar gevoel.
‘Wij hebben ook geluk gehad Ingrid; hij is jong, knap..’ ‘Je hebt gelijk Raghnild, hij zou een goede man zijn voor ons alle drie,’ maakte Ingrid de zin af. Thorgal voelde zijn maag borrelen, de twee vrouwen waren knap. Nee, dacht Thorgal, thuis wacht Aaricia op me, zij is mijn vrouw!
‘Ik.. k begrijp het niets van wat jullie zeggen. Het bos, de val… en ik ben ontwaakt in deze tuin.. Mijn baard is gegroeid, hoeveel dagen ben ik bewusteloos geweest?’ Lachend keek Raghnild hem aan.
‘Dagen? Hoor je dat, Ingrid? Haha! Hij vraagt hoeveel dagen…’ ‘Laat hem Raghnild, hij moet het weten..’ Zei Ingrid op een duistere toon.
‘Er zijn geen dagen voorbijgegaan sinds we je verzorgen, Thorgal, maar een heel jaar!’ De jurk van Ingrid zakte een beetje ver naar beneden en Thorgal kreeg en tepel te zien. Snel draaide hij zijn hoofd weg. Toen besefte hij wat ze zei.
‘Je liegt! Je liegt! Heks! Dat is onmogelijk!’ Thorgals stem sloeg over.
‘Toch is het zo, Thorgal. De tijd gaat hier anders dan.. Dan buiten. Het leven in de tuin is vertraagd, alsof het is ingevroren.’ De stem klonk zacht en dromerig, Thorgal werd slaperig.
‘Wil je me gek maken met je verhaaltjes?! Waar is hier? Waar zijn we? Waar is het bos, de berg, de gletsjers?’ Hij wou nog meer zeggen maar hij werd onderbroken door Ingrid die een hand op zijn mond legde.
‘Tuttuttuttuttut….. Stil maar, dappere viking. We zijn in de berg, en wat de gletsjer betreft, kijk!’ Ingrid wees omhoog waar een grote koepel van ijs te zien was.
‘Daar zitten we onder! De enige uitweg naar buiten is de kloof waar jij in bent gevallen, en die is onmogelijk te beklimmen door mensen. We zijn volkomen afgesloten van de wereld die jij hebt gekend!’ Zodra Thorgal omhoog keek zag hij een verschrikkelijk grote koepel vol met wit ijs. Grote pegels hingen naar beneden, dreigend en gevaarlijk, ze zouden zo naar beneden kunnen vallen.
‘Ik weiger dat te geloven. Als we onder de aarde zijn, waar komt dan het licht vandaan?’ Thorgals stem sloeg over, hij snapte er niks meer van. De wonderlijke tuin waar in het zo warm was. Het groene gras dat zo zacht was onder je blote voeten. En dan nog de twee vrouwen, wonderschoon en grote borsten. Hun uiterlijk is alsof ze net twintig zijn, maar ze beweren dat ze eeuwen oud zijn.
‘Het licht is het daglicht dat door de gletsjer schijnt. Wat de warmte betreft dat zul je zo begrijpen… je had toch al een bad nodig!’ Ingrid duwde Thorgal meedogenloos i het meertje. Met een plons dook Thorgal onderwater. Toen Thorgal boven kwam en zijn haar uitschudde slaakte hij een geschrokken kreet.
‘Dat water.. Dat is warm!?’ ‘Precies. Het komt recht uit de ingewand van de aarde, verwarmd door het vuur van de bewakers van Yggdrasil. Daardoor is hier die tuin, die heerlijke vruchten en… De jeugd.. Bijna de eeuwige jeugd, Thorgal.’ Verwoed stond Thorgal weer op, Ingrid hield hem voor de gek, en die Raghnild deed gewoon mee. Het blauwe vest van hem droop toen hij het water uitkwam en chagrijnig deed hij zijn vest aan.
‘Allemaal verhaaltjes..’ mompelde hij. Lachend keek Ingrid naar Thorgal. Een simpele band om haar voorhoofd met een parel in de vorm van een druppel ging schuin hangen.
‘Verhaaltjes? Kijk naar mij Thorgal, ben ik niet jong en mooi? Toch ben ik meer dan 300 jaar geleden geboren! Raghnild is een halve eeuw jonger dan ik, en de derde zuster Skadia heeft zich nog niet durven vertonen; ze is erg verlegen. Vergeef het haar maar ze is pas 150 jaar. We hebben zo lang gewacht, Thorgal. En eindelijk ben je er. Je trouwt met ons alle drie. Buiten is er de koude, de oorlog, de ouderdom, de angst.. Maar hier is bij ons leef je voor altijd, veilig en gelukkig.. En dat eeuwen lang!’ Thorgal leek verdoofd. Nee, dat kan niet, dacht hij. Ik ben met Aaricia, ik ben met Aaricia! Hij moest het in zijn hoofd prenten, de vrouwen waren duister. Mooi, maar duister. Raghnild keek hem aan, haar licht bruine korte krullen dansten op haar schouder. Gifgroene ogen van de twee vrouwen keken hem aan. Beide met dezelfde ketting van een gouden schelp.
‘Hoe heerlijk het ook is, een plek waar je niet weg kunt is een gevangenis, Ingrid. En ik dorst naar vrijheid en horizonten, al kost dat ook honger!’ Terwijl Thorgal die woorden sprak keek hij Raghnild strak aan.
‘Je hebt karakter! Dat bevalt me. Ik wil je niet tegenhouden, Thorgal. Doorzoek de tuin, keer elke rotsblok om, gaaf elke meter onder de grond.. En als je heb gemerkt dat je niet meer weg kan mag je terugkomen. En haast je niet.’