Proloog

9 5 0
                                    


Daar waar wij als kinderen renden over het grasgroene tapijt, heerste enkel de koele ijzigheid op de hedendaagse momenten. Een asfalt aan bederf voor onze lijdende zielen om te betreden met bijeengeraapte plannen met de woorden van geloof en onontkoombare hoop in onze Bijbelse boeken neergeschreven die onze valse leidraad vormden. In een boekenrek aan nietszeggende verhalen bevonden de onze, opgesloten achter slot en grendel opdat de buitenwereld ze nooit zou lezen. Het waren de gevallen stenen van het labyrint die onze namen durfden te schreeuwen als muziek in de oren, weergalmden de schreeuwen zodat hij een andere dag zouden mogen leven in het vervallen koninkrijk van heer dood. Gewikkeld in zijn das en pak, liep hij met een kleine hak over de bloedrode loper heen die door leven was uitgelegd voor zijn arriveren, bodyguards van fantasie om zijn duistere ziel heen gesperd. Zijn limousine van geslepen goud schitterde met pijn in ons gezichtsveld, de grote man van gisteren die morgen heerste en vandaag omkocht met valse papieren en lege beloftes. De inkt waarin wij onze vervloekte dromen mee schilderden, noteerden op onze pols en graveerden in onze hoofden, wij konden niet ontkomen aan de klauwen van de havik. De blik die ons volgde tot onze diepten als wij onszelf inwikkelden, slapeloos gaapten naar de muren die ons omringden. Geen woord die wij deelden hoefde gehoord te worden voor onze ogen spraken de horror waaraan wij schuldig waren volgens de opgestelde wetten die onze veiligheid moesten garanderen. Achtergelaten in het dodenland in de achtertuin, streelden wij het onzichtbare grastapijt. Onder de sterren als vondelingen, meegenomen met dood tot zijn thuis en verwaarloost aan de voordeur waar slagen strelingen waren en knuffels klappen tot schappen op het gezicht. Enkel hij en ik, wij twee, zonen van de duivel. Wij bespeelden hel, wij manipuleerden de regels, wij voerden de razernij aan zij die staarden en brachten de show voor zij die betaalden. Dood gaf ons de middelnaam, maar wij dansten als eigen individuen om zijn touwen heen tot hij ons vasthield in de handpalm. Een doornkroon op ons hoofd en ongeluk in ons schoot opdat wij naar zijn zeggen over de kasseien zouden lopen, ooit eens in zijn limousine.Het goud achter zijn geheime luxeleven op de eens groene velden. Geketend tot wij vergingen, bedorven aan zijn mishandelende manieren. Ons vervloekte thuisland van nietszeggend goeds, tijden veranderen zelfs in het dodenland gekend als het doolhof van de hel.

Dood aan Jou, Dood aan mijWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu