Onze hemel

112 4 2
                                    

1; Hoe één dag mijn leven kan verwoesten.

Toen ik klein was, wou mijn vader altijd dat ik zo veel mogelijk wist. En omdat we te arm waren om naar school te gaan, leerde hij mij zoveel als hij kon. Dus op de dag dat ik veertien zomers en een beetje was, kreeg ik net les van hem. Deze keer leerde hij me over de sterren, en alle sterrenbeelden. Over de Kleine - en de Grote Beer, de poolster en hoe je alles kon herkennen. Ik hield ervan om s' nachts buiten op het gras te liggen en dan naar die oneindige sterren te kijken. Soms samen met mijn vrienden uit het dorp, zoals Christina, of gewoon met mijn vader. Mijn vader liet me soms de sterren in het Frankisch zeggen, omdat hij Frankisch een belangrijke taal vond. Ik vond het een mooie taal en begreep hem ook volkomen. Net zoals Germaans. En Latijn ook een beetje.

Op zo een van die avonden zat ik weer naar de sterren te kijken, en ik vroeg me af hoe het zou zijn om daar zo boven als sterrenbeeld te hangen, en des nachts naar de mensen onder je te kijken. Het leek me wel mooi, maar ook vreemd. Ik bedacht dat ik dat morgen eens aan Christina zou vragen wat ze er van vond, als ze niet moest werken. Christina haar ouders hadden een grote boerderij, en nooit eten te kort, zoals wij wel eens hadden. Mijn vader beoefende het beroep van kleermaker en was behoorlijk goed, maar in ons dorpje woonden zo weinig en arme mensen dat hij en mijn moeder eigenlijk niet zoveel te doen hadden. Dus leerde mijn vader mij vanalles. Ik probeerde die dingen ook wel aan Christina te leren, maar zij vond het nutteloos dus ik had het opgegeven om haar meer te leren over de Franken, Germanen en Romeinen en dat ze zo anders zijn. Over sterren en planeten, planten en dieren moest ze ook niets weten. Ze vond het alleen wel nuttig om een beetje te kunnen lezen en schrijven, zodat we elkaar briefjes konden schrijven, voor de lol. Ik hield van lezen. We hadden thuis maar één enkel boek, een enorm dik sprookjesboek, waar vader vroeger uit voorlas, en waar ik nu zelf uit las. Als sinds dat ik klein was, wou ik schrijver worden later. Dan kan ik al mijn belevenissen van het leven opschrijven. En als er niets interessant gebeurd in mijn leven, dan schrijf ik alles op wat ik zou willen dat er gebeurde. Dat ik op mijn zestien zomers een leuke jongen leer kennen, die mij, mijn ouders en Christina meeneemt naar een betere wereld zonder armoede, waar we dan zouden trouwen en twee kindjes krijgen. Het zou een jongen en een meisje zijn, en ze zouden Julienne en Lieven heten. Ik zou minstens veertig kunnen worden, en mijn 'ridder op het witte paard' ook. Voor dat we samen zouden sterven zouden we de zee hebben kunnen zien. Alle oorlog zou gedaan zijn en we zouden sterven op een zwoele zomeravond. Ik bedacht net dat ik dat allemaal eens aan Christina moest vertellen. Of misschien toch weer niet, want als je je wens aan iemand vertelde, kwam hij niet uit. Dat was een van de vele bijgeloven uit het dorp. Ik ontwaakte uit mijn mooie toekomstdromen door de stem van vader die 'Rosanne! Tijd om te gaan slapen!' riep, dus stond ik op en wandelde rustig naar huis. De meeste huizen in het dorp hadden net zoals ons huis maar één slaapkamer, die tegelijk ook alle andere kamers was. En net zoals alle andere mensen van het dorp sliepen wij op een dun laagje stro. Maar Alain, een jongen uit het dorp van zestien zomers, en zijn ouders waren te arm voor een huis of voor stro, en zij sliepen gewoon op het gras, onder de blote hemel. En als het des nachts regende, dan waren ze des morgens kletsnat. Vader heeft hen wel eens aangeboden om in ons toch al veel te kleine huisje te slapen, maar ze hadden het aanbod snel en vriendelijk afgeslagen. 'We overleven het wel.' Zeiden ze dan. Net zoals de rest van het dorp baden zij ook elke avond voor het slapengaan. En voor het eten, als ze overdag iets eetbaars gevonden hadden. Soms bad ik wel voor hun, als ik al op mijn strohoop lag, in de hoop dat zij ook een beter leven kregen. Misschien nam ik Alain wel mee als mijn ridder op het witte paard mij ooit zou komen halen en mijn leven als een hemel maakte. Mijn hemel. Nee, onze hemel. De hemel was niet alleen voor mij, maar ook voorvader en moeder, Christina, Alain en nog veel mensen. Want vader zei dat de hemel niet altijd witte wolkjes met engeltjes zijn, zoals de priester van het dorp altijd zegt, maar dat het er is zoals je zelf wilt. Je eigen hemel. Of voor Christina en mij en alle anderen, onze hemel. Want ik ben niet van plan om te sterven en daar dan helemaal alleen in mijn eigen hemel te zitten. Dan ga ik nog liever naar de hel. Toen ik dat op mijn veertiende en een beetje tegen vader had gezegd, moest hij hard lachen. Hij zei dat ik leek op een oud vrouwtje die zich zorgen maakte om de dood. Terwijl ik met wat geluk nog twintig jaar te gaan had.

Onze hemelWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu