Het Rendier

9 1 0
                                    

Ik ken de bossen goed, maar ik weet niet waar ik ben. Ik was aan het rennen, maar ik heb niet om me heen gekeken. Dan wordt het me allemaal te veel en ik val neer op de grond. Ik kijk naar m’n arm een zie een grote, diepe wond zitten. Ik weet niet hoe ik het moet verzorgen en begin te snikken. Hoe moet ik verder zonder papa, mama en Lise? Is er iemand die me kan helpen? Ik kan alleen snel rennen, bomen klimmen en besjes en noten vinden. Ik kan toch niet mijn hele leven op besjes en noten leven? Er zullen hier vast wel wolven en beren leven. Waarom was ik niet gewoon gestorven? Wat moet ik hier in een bos in mijn eentje? Ik heb haast geen kans op overleven. Ik sta op en kijk om me heen. Ik zie bos, overal. Ik zie een goede boom met veel beschutting. Ik klim erin, maar ik kan maar één arm gebruiken, want de ander doet verschrikkelijk veel pijn. Ik val naar beneden op m’n rug. Ik heb zo’n pijn dat ik niet op kan staan. Ik hoor wat naast me ritselen. “Dit is het dan” denk ik. “Een aanval van Paridon wel overleefd, maar in het bos heb ik het niet langer dan een dag volgehouden.” Voordat ik het zelf doorheb, sta ik al op. Als ik kijk wat er ritselde, zie ik een wolf. Hij is prachtig. Hij is groot en een beetje bruin met grijs. Maar wat doe ik nu? Het is een wolf! Je staat oog in oog met een wolf. Ren! Hij ontbloot zijn tanden en ik schrik enorm. Ik draai me om en begin als een gek gewoon te rennen. Ik ren zoals ik nog nooit gerend heb. Ik struikel over een wortel van een boom en voel een enorme pijnscheut in mijn schouder. Ik kijk achter me en zie dat er nu drie wolven zijn. Ik sta vliegensvlug op en ren weer snel door. Ik ren door en door, geen idee waar ik nú weer heen ren. Ik schrik heel erg want ineens is er een muur waar ik niet omheen kan. Zou ik hier in een dal zitten? Ik zie dat ze naar me toe lopen. Even lijkt het dat ze naar me grijnzen. Ik ga op m’n hurken zitten. Ik sluit mijn ogen, maar ik voel geen hete adem in mijn nek, of tanden in mijn been. Als ik mijn ogen open zie ik ineens een soort rendier staan. Maar het is geen normaal rendier, het is een mutant, een mutant van Gatris. Ben ik in Gatris? Ik zie het rendier met de wolven vechten. Ik sla snel weer mijn ogen neer. Als ik weer op kijk, zie ik één wolf bloedend op de grond, één heeft een beet in z’n nek, en de ander is gevlucht. Ik zucht opgelucht, maar dan zie ik dat het rendier ineens naar míj toeloopt. Ik schrik me rot, want de Rendier-mutant is de gevaarlijkste mutant van allemaal. Het gewei is aan de punten heel scherp, waarmee hij iemand neer kan steken. Ook als je gebeten wordt komt er gif in je bloed waardoor je sterft. Ook kan hij erg snel rennen, maar hij heeft een zwakte, zijn poten. Ze zijn zo dun ontworpen, dat ze alleen zijn dunne lijfje kunnen houden, maar ze zijn erg breekbaar. Ik ga snel staan, en zie dat hij op me af komt rennen, maar zijn gewei komt in de muur terecht. Hij probeert nog te bijten, maar hij kan er niet bij. Ik trek me snel op aan zijn gewei en kom zo boven op de muur terecht, het lijkt wel gewoon een heuvel. Ik zie het rendier nog even worstelen met zijn gewei, maar hij komt er toch uit.

Als ik om kijk zie ik een mooi veld met allemaal paardenbloemen. Ik loop erheen, en zie een rivier in de grond lopen, vol met kolkende lava. Zou dit soms de grens tussen Gatris en Montol zijn? Ik heb er wel eens eerder van gehoord, maar niemand durft er heen te gaan. Er gaat een verhaal dat er een keer een meisje is in gevallen. Ze was vermist en later is er as van haar gevonden. Hoe kan het dat ik er toen ik Montol uitrende niks van gemerkt heb? Het is ongeveer anderhalve meter breed. Ik loop een stukje achteruit en val bijna door de heuvel die daar steil afloopt. Ik neem een aanloop en spring. Ik spring gelukkig ver genoeg, het lijkt me niet leuk om daar in te vallen. Als ik aan de overkant ben, zie ik dat het een grote open plek is. Het enige stukje bos met zon. Het is heel mooi. Om de open plek staan hele hoge bomen en de grond is gevuld met paardenbloemen. Als ik door het veld loop vliegen alle pluisjes omhoog. Het is echt een droomplek, overal vliegen ze. Ik zie dat er een helderblauw riviertje door de weide loopt en ik loop er naartoe. Ik kijk om me heen en zie dat er allemaal dieren in zwemmen, dus is het veilig van mutanten.  Ik loop er langzaam in. Het is een hele verlichting voor mijn arm en ik zie er allemaal vuil uit komen. Ik duik voorzichtig onder. Ik maak mijn lichaam schoon met het heerlijke koele water en zie allemaal as dat van mijn jurkje komt. Ik haal mijn haar los uit de vlecht waar het in zat. Mijn moeder deed altijd een invlecht op mijn hoofd en liet het dan eindigen in een staart. Vanochtend had ik het zelf gedaan, want mijn moeder moest vroeg naar de markt. Ik drink wat en loop er dan weer uit.

Het begint al een klein beetje te schemeren, dus besluit ik hier dichtbij te blijven. Ik kijk om me heen en zie een boom. Een boom waar ik wel in zou kunnen klimmen. Ik loop erheen en klim er met veel moeite in. Als ik eindelijk in de boom ben, realiseer ik me hoeveel honger ik heb. Ik klim voorzichtig uit de boom en ga op zoek naar nootjes. Ik kom een heleboel dieren tegen. Konijnen, herten en kippen. Ik moet een keer achter een kip aanlopen, zodat ik eieren kan krijgen. Als ik eindelijk een paar nootjes heb verzameld wil ik ze in mijn zak doen, als ik de tekening zie zitten die ik in het puin van Turnel heb gevonden. Ik leg de nootjes neer op de grond en ik pak hem. Ik kijk ernaar en zie een blije Lise en een vrolijke Darissa. Ik kijk naar de tekening, en realiseer nu pas dat ik nooit meer naar huis kan, omdat alles is verwoest door Paridon. Dat ik nooit meer in de armen van papa kan vallen, nooit meer in mijn eigen bed door mijn moeder in gelegd kan worden. Ik voel woede, woede die ik nog nooit gevoeld heb, zelfs niet tijdens de aanval. Ik ben zo boos dat ik de tekening weg smijt en heel hard uitschreeuw: “Waarom? Waarom wij? We hebben niet fout gedaan! Waarom wij?” Ik voel de tranen over mijn gezicht stromen en laat me op mijn knieën vallen en zeg heel zacht: “Waarom?”. Ik blijf nog even zitten, als ik zie dat er eekhoorns naar de nootjes toe lopen. “Ga weg! Dit is van mij!” Ik pak de nootjes en loop terug naar de boom. Ik kijk nog één keer om naar de foto en laat hem dan achter me. Als ik bij de boom ben klim ik voorzichtig erin. Ik eet de nootjes op en ga zo zitten dat ik niet uit de boom kan vallen. Ik doe mijn ogen dicht en val ik een onrustige slaap.

Het verhaal van Darissa BonnetWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu