De Lijn | hoofdstuk 1

41 1 0
                                    

1
‘’There is nothing like returning back to a place that remains unchanged to find the ways in which you yourself have altered.’’
− Nelson Mandela

Met een dreun kwam mijn vuist neer op de snooze-knop bovenop mijn wekker. Ik had echter mijn eigen kracht onderschat en de wekker schoof van mijn nachtkastje af om vervolgens met een hard klap op de grond neer te komen. Ik sloeg sloom een arm over mijn gezicht.
‘Fuck,’ mompelde ik.
Een zucht verliet mijn lippen terwijl ik me uitrekte en daarna met tegenzin mijn bed uitstapte. Alles voelde gelijk kouder aan zonder mijn warme dekens. Wat had ik toch een hekel aan de winter.
Zonder de wekker eerst op te rapen, liep ik rechtstreeks naar de badkamer om te kunnen checken hoe erg de schade was. Ik had zo vaak in mijn hoofd gehad  om vroeg te gaan slapen, maar op de één of andere manier mislukte dat altijd en was ik de volgende ochtend doodop. Het feit dat het winter was droeg er ook niet echt aan mee.
Mijn vingers wreven over de wallen onder mijn ogen. Het was allemaal Eliah’s schuld. Hij moest me weer zo nodig iets laten zien. Toen zag ik mezelf in de spiegel met mijn ogen rollen. Ik besefte dat ík immers degene was geweest die naar hem toe was gekomen.

Na me opgefrist en omgekleed te hebben, ging ik via onze eikenhouten wenteltrap naar beneden. De treden maakten een vertrouwelijk geluid. Pap en mam lagen alle twee nog in bed, maar ik wist dat de wekker bij hen ook op ieder moment af zou kunnen gaan.
Ik had me inmiddels in onze kleine keuken aan de ronde tafel geïnstalleerd met een glas jus d’orange en een kom ontbijtgranen toen ik van boven gestommel hoorde. Ik grinnikte in mezelf. Afwezig wierp ik daarna een blik uit het kleine raampje boven de gootsteen, waar buiten de zon bovenuit de dikke mistbanken probeerde te komen. Met gespitste oren kon ik verschillende geluiden van vogels van elkaar onderscheiden. Het geluid van naaldhakken op de trap die mijn richting op kwamen lopen haalde me uit mijn verdoofde toestand. ‘Scarlett, moet je niet eten?’ Mijn moeder wees met haar blik op mijn nog volle glas en kom. Ik had weer eens te lang mijn aandacht op één ding gevestigd gehad. ‘Ook goeiemorgen,’ mompelde ik binnensmonds. ‘O, sorry schat.’ Ze was van de koelkast die ze had opengetrokken naar mij toe gelopen en boog zich van vanachter mijn stoel over me heen om me een kus te kunnen geven. Ik voelde mijn mondhoeken omhoog krullen, en keek hoe ze daarna weer haar rug naar me toekeerde om weer verder te gaan met wat ze wilde doen. Ze pakte brood die ze in de broodrooster deed- voor mijn vader, wist ik. Hij stond nu nog onder de douche. Hij zou zodra hij helemaal klaar was de keuken inkomen. Zij zou het geroosterde brood dik voor hem besmeren met de aardbeienjam die ze had gemaakt van de aardbeien die aan onze aardbeienplantjes in de achtertuin groeiden.
Haar dikke bruine haar viel tot net iets over de schouder. Ze was slank en droeg een elegant zwart mantelpakje vandaag. Voor haar leeftijd, drieënveertig, zag ze er nog jeugdig uit. Met een grijns dacht ik aan Betty, de asociale vrouw die een paar huizen verderop woonde en dezelfde leeftijd had, maar juist twintig jaar ouder leek en een zware, niet-zo-heel-charmante stem had als gevolg van het vele roken dat ze deed.

Mijn vader noemde mijn moeder altijd bij haar koosnaampje, Lizzie. Haar volledige naam was Elizabeth, maar iedereen die een cliënt van onze onderneming was, werd aan haar voorgesteld als Eliza. Goede vrienden en kennissen noemden haar regelmatig Liz.
Hij kwam net de keuken binnenwandelen toen ze aan het smeren was. ‘Ah, je bent me zoals als altijd weer voor, Lizzie,’ zei hij nadat hij een kus op haar voorhoofd geplant had en haar glimlach zo breed was als dat van een kind op Kerstmis.
Ik vond het altijd hartverwarmend om te zien hoe mijn ouders nu nog steeds zo met elkaar omgingen, alsof ze elkaar net hadden ontmoet en verliefd waren als een stel pubers. Het gaf me weer wat hoop als ik zag dat echte liefde wel degelijk bestond, aangezien ik heel veel kinderen kende met gescheiden ouders.
‘Je vader is een eigenaardige man,’ had mijn moeder me altijd verteld. Ik had nooit over haar uitspraak getwijfeld, omdat ik ergens wist dat het waar was, hoe jong ik ook mocht zijn toen ze dat voor het eerst had gezegd. Ondanks dat hij begrafenisondernemer was van het familiebedrijf dat hij al een paar jaar van mijn opa, Chuck Sr., had overgenomen, was hij totaal geen deprimerend of serieus persoon, zoals de meeste mensen wel dachten.
Integendeel, volgens mij besefte hij maar al te goed dat het leven kort was, en probeerde er dan ook volop van te genieten.

Toen ik nog klein was, moesten we een keer in de kleuterklas vertellen wat voor werk onze ouders deden. Nog voordat ik aan de beurt was, had ik al allerlei verhalen van klasgenoten gehoord die pochten over hoe goed hun vader wel niet was als bankier of brandweerman en dergelijke ‘’heldenbanen’’. Ze hadden me allemaal met een lege of onbegrijpelijke blik aangekeken toen ik mijn zegje gedaan had.
Het was vreemd dat ik me dit nog zo goed kon herinneren, maar ik leek het steeds vaker te hebben- een vervlogen herinnering die zich op een willekeurig moment neer liet strijken in mijn gedachtegang.
De kleinste details waren me niet ontgaan.
‘Haar vader is supersaai,’ had kleine Stevie- nu Steve- gezegd, met zo’n spottende en drammerige toon die alleen kinderen zo schaamteloos in hun stem door konden laten klinken.
Ik had me beledigd gevoeld. ‘Helemaal niet. Mijn papa is altijd vrolijk en maakt altijd grapjes als er geen klanten zijn.’
‘Puh, daar geloof ik he-luh-maal niets van!’ had Sarah met haar destijds hoge, schelle stem geroepen vanachter haar tafeltje aan het eind van het lokaal. Ik had me in mijn stoeltje omgedraaid om haar aan te kunnen kijken. ‘Maar het is echt zo!’ zei ik. Tevergeefs.
‘Je liegt!’
‘Niet waar!’
‘Welles!’
‘Nietes!’
‘Kinderen, zo is het wel weer genoeg geweest,’ had Ms. Newton tussenbeide gekomen. ‘Sarah, wat Scarletts vader doet is heel bijzonder werk. Hij doet een laatste eer aan mensen.’
Aangezien dat veels te diepgaand was voor een kleuter, zag ze door de toon waarop de lerares het gezegd had de ernst van de situatie wel in, en zweeg- verrassend genoeg.

De mensen hadden ons als gezin altijd een beetje gemeden om die voornaamste reden. De dood was nog steeds een ding waar de meeste mensen van uit de buurt wilden blijven.
Ik snoof.
Het was niet eens een goede reden. Alsof wij het iedere dag over de dood hadden aan tafel en tegen andere mensen.
Stom stinkdorp.
Waarom was iedereen zo’n schaap hier?
Denk maar niet dat ze zelf konden nadenken, hoor. Nee, als er eenmaal één schaap over de dam was, dan zou de rest volgen.
Als er bepaalde dingen waren gebeurd of verteld, ging het hier niet als een lopend, maar als een rennend vuurtje rond. En zo wist iedereen na die dag op de kleuterschool wat mijn ouders deden, en hadden daar allemaal onterecht een oordeel over geveld.

Na mijn basisschoolperiode te hebben doorgemaakt, wilde ik zo snel mogelijk van mijn imago af komen door op de middelbare school met een schone lei te beginnen. Het plan was dat ik naar een andere school ging dan mijn klasgenoten. Het probleem was alleen- als ik naar een andere school wilde dan mijn klasgenoten, dat de dichtstbijzijnde school zesendertig kilometer verderop was.

Daar ging mijn plan.
Drie keer raden bij wie ik nu dus op de middelbare school zat.

De LijnWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu