WA inschrijvingsronde 2014

71 4 0
                                    

Victim

Een herinnering gaat niet zomaar weg, hoe vaak je er ook met andere gedachtes overheen schaaft. Zoals mijn moeder altijd zei: ‘Myreilla, als je eenmaal iets weet, kan je het niet on-weten.’ En ze had helemaal gelijk. Alleen besef ik dat nu pas. De avond was gevallen en de sterren hadden hun plaats aan de hemel ingenomen. Iedereen was in diepe slaap, in coma bijna. Het was een nacht als elke andere, stil en donker. Tot de bellen deze stilte verbraken. Het was de volk-oudste die het als eerst hoorde. De duizenden bellen, als vogeltjes in de nacht, steeds harder. Hij schreeuwde iedereen wakker. Want hij wist als geen ander wat deze magische bellen betekenden. De zielenjagers. Hun gezicht, zo zwart als de nacht , dat zonnestralen zich terugtrekken, en hun ogen, alsof je in de duisternis zelf kijkt. Hol, leeg, en zonder enig greintje van emotie. Maar hun vreselijke uiterlijk is niet het gene wat ons het meest beangstigend. Het is hun honger naar levende zielen.

Ze brandden alles plat. Het hele dorp, omgeven door de gouden vlammen die likten aan de huizen. De mensen die gillend hun woonplek uitrenden, recht in de armen van hun meest gevreesde vijanden.  Het was vreselijk.  En mijn moeder probeerde mij en haarzelf te beschermen, ook al wist ze dat ze die macht niet in zich had.  Ze trokken haar bij me vandaan, naar ziel eruit zonder enig medelijden. Mijn moeders ziel was helder, zonder een scheurtje of een krasje. Ze had een schoon leven geleid.  Ik rende weg. Ik rende bijna mijn benen voorbij, want als ze mij zouden pakken was het klaar. Door het puin, over de levenloze lichamen van de slachtoffers op de grond.  Het duurde niet lang voordat mijn benen niet meer konden en de vermoeidheid mijn lichaam overnam. Toch probeerde ik door te gaan, zoveel mogelijk afstand te creëren tussen mij en die verschrikkelijke wezens. Maar vluchten is onmogelijk. Je kan niet wegrennen voor de zielenjagers. Ze hebben een conditie die eeuwig door lijkt te gaan, het woord ‘vermoeidheid’ kennen ze niet. Dus was er voor mij nog maar één optie die overbleef. Ik probeerde me te verstoppen. En geloof me als ik vertel dat ik bang was. Angst zat als een spinnenweb vastgekleefd door mijn hele lichaam. Maar ik had geen tijd om daar over na te denken. Met een sprong dook ik achter een stuk hout, zwart geblakerd van het vuur. Het was vast een deur geweest, ingetrapt om de honger van de zielenjagers te stillen. Net niet groot genoeg dat ik erachter kon zitten, ingedoken als een verfrommeld stukje stof. Maar ik bleef daar zitten, alleen een houten plank als mijn bescherming.

Langzamerhand kwamen de jagers dichterbij. Ik rook hun dode geur, ik voelde hun ijzige adem langs mijn armen strijken.  Ze veroorzaakten kippenvel, duizenden kleine spikkeltjes die mijn arm versierden. Ik hield mijn adem in, want één verkeerd geluidje en het was over. Maar ze gingen voorbij. Het ijs dat zich eerder over mijn lichaam verspreidde, dooide langzaam naarmate ze verder weg gingen, op zoek naar een ander slachtoffer. Ik was veilig. Voorlopig. Want er is één ding wat ik heb geleerd sinds de nacht van de bellen. Je ontsnapt nooit aan de zielenjagers. Ze zullen je blijven opjagen, hun bellen blijven weerklinken in de nacht. Je zult altijd een slachtoffer blijven.

One shotsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu