Vierentwintig - Het geheim dat achter de deur ligt

153 28 19
                                    

De deur vliegt open en wij vallen naar binnen. Daar liggen we dan, met z'n tweeën naast elkaar op de stoffige grond. We beginnen te lachen, zo suf dat we languit op de vloer liggen. Als we uitgelachen zijn, staat Simon op en trekt mij overeind. 'Gaat-ie?' vraagt hij.

'Jawel hoor, ik ben nu een vampier.' Ik kijk naar mijn handen, waar een kleine schaafwond op zit. Ik veeg het zand eraf en kijk hoe het zich meteen weer heelt.

'Dus?' vraagt hij. 'Je bent niet onverwoestbaar. Je voelt nog steeds wel pijn.'

'Jawel,' zeg ik. 'Maar toch... je snapt het idee.'

Hij lacht. 'Nou, kom op, laten we dan maar je broer vinden.' Ik klop het stof van mijn broek en shirt af en kijk eens waar we terecht zijn gekomen. We staan in een hal met twee trappen die bij de overloop samenkomt. Onder de trap is een deur die openstaat. Alles is donker binnen. 'Het is verbrand,' zegt Simon dan. 'Daarom is alles zwart vanbinnen. De buitenkant is overeind gebleven, maar verder is bijna alles tot as vergaan. De bewoners ook, dat maakt dit huis zo duister. Geruchten gaan dat ze ergens in dit huis nog liggen of begraven zijn, maar niemand weet het zeker. Het is dan ook best wel lang geleden.'

We schuifelen onder de trap door naar de woonkamer. De gordijnen zijn verbrand, de stoelen en banken die erin staan, zijn ook zwartgeblakerd. Het ziet er verschrikkelijk uit en eigenlijk ook heel verdrietig. We kijken rond. Er waait een briesje door het huis heen. Ook al kan ik het niet echt koud hebben, toch krijg ik er de rillingen van.

Ik kijk naar Simon, die ook ongelukkig kijkt. We lopen door. Achter de woonkamer ligt de eetzaal, die er niet veel beter uitziet dan de kamer ervoor. Overal zijn spinnenwebben en het stof ligt overal twee vingers dik op.

De keuken is leeggeroofd. Alles wat er te halen viel, is nu weg. Het ziet er allemaal zo treurig uit. Er staat zelfs nog een vaas met bloemen, die helemaal bruin en broos zijn geworden.

'Zullen we nog boven kijken?' vraag ik.

'Liever niet,' piept Simon. 'Ik heb wel genoeg gezien.' Simon is niet zo heel stoer, maar hij doet het voor mij en dat is ontzettend schattig.

Ik lach. 'Ik moet het toch weten, straks is hij boven.' Ik loop de trap op, die behoorlijk eng kraakt als ik mijn over op de eerste houten trede zet. Ik durf mijn gewicht er niet op te zetten, maar er gaat toch niks geburen als ik wel val. Als ik val... kan ik me alleen bezeren. Doodgaan is geen optie; ik ben al dood.

Simon neemt de andere trap, omdat dat veiliger is, dan met z'n tweeën op dezelfde trap te staan. Als we boven zijn, draai ik me om en kijk naar beneden. De vloer heeft een motief. Het is lastig te zien door de dikke laag stof, maar het ziet eruit als een boom of een bloem. Ik kan zien dat het eens prachtig moet zijn geweest. Hoe het vroeger mooi schoon was, hoe mensen in van die prachtige galajurken hier binnenkwamen en zouden dansen in de nu overwoekerde tuin. Hoe een oud stel dan bij de haard samen theedrinken en oud worden. Hoe een hond dan bij hun voeten ligt.

Ja, ik kan het zien en me voorstellen en zoiets zou ik ook graag hebben. Ik schud de gedachte uit mijn hoofd, daar ben ik nu niet voor. Eerst mijn broer vinden.

Dan lopen we een slaapkamer in, ergens links van de overloop. Overal staan porseleinen poppen. Het ziet er doodeng uit, al die starende, levenloze ogen. Simon en ik staan daar in de kamer, te kijken naar al die poppen. 'Doodeng,' zegt hij dan.

'Creepy,' herhaal ik.

'De kamer is leeg en ook niet bewoond,' zegt Simon dan. Ik schud mijn hoofd. We lopen een andere kamer in, maar ook die is leeg en onbewoond. En ook de hoofdslaapkamer is onbewoond. Het bed staat er nog. De witte gordijnen wapperen in de wind en worden in het raam gezogen. Het ziet er doodeng uit. We hebben alle kamers gehad, maar alles is leeg. Zelfs de badkamers.

Sommige deuren zijn dicht en in al jaren niet meer aangeraakt.

'Waar moeten we nu kijken?' vraag ik dan. 'We hebben alles gehad. Het is leeg. Het huis is leeg!' schreeuw ik.

'Rustig Rose,' zegt hij dan. 'Het komt wel goed. We vinden hem wel.' Hij omhelst me en houdt me vast, totdat ik een beetje afgekoeld ben.

'Ja, sorry,' zeg ik dan. 'I-ik dacht gewoon dat we hem zouden vinden.' Daar zijn die tranen weer. Die stomme emoties die bij mij veel te hoog oplaaien. Ik leg mijn hoofd in zijn nek en blijf zo staan tot mijn emoties weer een beetje zijn gekalmeerd. 'Gaat het weer?' vraagt hij dan.

'Ja,' zeg ik. 'Ja, dank je wel.'

We willen net naar beneden lopen, als ik achter me een deur zie. De deurhandel ziet eruit als hij vaker is vastgepakt. Dit is de enige deur die we nog niet gehad hebben. 'Wacht...' zeg ik. 'Deze deur hebben we nog niet gehad.'

RozendoornWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu