Hoofdstuk 1

59 2 1
                                    

Het zeven uur 's morgens. Tijd om me op te maken voor de een wandeling met m'n lieve hond en de allerlaatste dag van school. Ik voel me ontzettend blij en tevreden vandaag en het lijkt alsof m'n dag niet meer stuk kan gaan.

Ik loop naar beneden en smeer een boterham voor mezelf. Als ik beneden kom staat Zeph, m'n Amerikaanse buldog en m'n allerbeste vriend, tegen me op te springen. Ik geef hem een aai over z'n bolle kop

"Zo jongen," zeg ik "zin om zometeen een eindje te gaan wandelen?"

Zeph begint luid te blaffen en te springen.

"Eerst een boterham smeren, Zeph."

Snel pak ik een volkoren bruine boterham uit de broodtrommel en beleg die met de verse grillworst die ik gistermiddag bij de slager heb gehaald. Meteen begint Zeph nog harder te blaffen.

"Jij je zin," zeg ik lachend. Ik geef hem een stuk worst.

Samen eten we ons ontbijtje op en vertrekken daarna samen naar het bos. Bij een open grasveld met een groot, helderblauw meer laat ik Zeph los en ga in het gras zitten. Ik kijk naar de blauwe lucht. De zon staat al net boven het bladerdek en doet het meer deels glinsteren. Hier dankt het meer ook z'n naam aan, de "Diamond Lake". De waterkristallen fonkelen net als diamanten in het licht van de zon. Een prachtig begin van de dag.

Na een tijdje sta ik op en haal ik Zeph op.

"Kom je knul?"

Meteen komt hij tussen de bomen vandaan gerend met een grote stok in z'n bek. Hij legt het voor m'n voeten neer.

"Nee Zeph. Daar is nu geen tijd voor. Morgen hebben we alle tijd."

Ik  maak hem vast aan z'n riem en loop weer terug naar huis.

Eenmaal thuis pak ik alles bij elkaar wat ik nodig zal hebben voor school. Niet veel want het is tenslotte de laatste dag. Ik pak m'n felgroene Eastpak-rugzak en prop er een broodtrommel in vol met brood en lekkernijen en nog een schrift en een etui. Schoenen aan, jas aan (is eigenlijk niet nodig maar m'n ouders zeggen altijd dat ik niet ziek moet worden) en de rugzak op m'n rug.

Voordat ik vertrek geef ik Zeph een aai over z'n bolle kop. "Goed op het huis passen hè, vriend. Ik ben over een paar uur weer thuis."

Ik haal m'n fiets uit de schuur en vertrek naar school.

Als ik er aankom is het al opmerkelijk druk. Iedereen is enthousiast over de laatste schooldag. Ik loop naar binnen, rechtstreeks naar de receptie.

"Waar moet ik heen?" vraag ik aan de vrouw die achter de balie zit.

"In welke klas zit je?"

"3 HAVO klas B."

De vrouw tikt wat in in de computer.

"Je moet in lokaar 2.23 zijn," antwoordt ze.

"Oké, bedankt."

Ik loop naar de trappen toe en loop naar de tweede verdieping. Het lokaal is niet ongelooflijk ver, de lokalen indelingen zijn erg nauwkeurig en allemaal makkelijk te vinden.

Voor lokaal 2.23 staat een hele horde drukke leerlingen te schreeuwen en te springen, duidelijk hyper geworden door enthousiasme. Mijn klas.

De mentor doet de deur voor ons open en we stromen letterlijk naar binnen. Iedereen gaat netjes op z'n plaats zitten terwijl de mentor het woord doet.

"Goed klas, ik zal het kort houden want ik wil ook graag naar huis," begint hij. "Ik vond het een erg fijn jaar met jullie en ik hoop dat jullie het volgend jaar met je nieuwe mentor of mentrix net zo goed gaat doen."

Leuk jaar? Pfoe, dan moet u wel heel gestoord zijn. Dit jaar was afschuwelijk. De klas was vreselijk druk en de helft was meestal afwezig door ziekte of spijbelde gewoon. Teveel leerlingen eruit gestuurd en teveel te laat gekomen. Wat een leuk jaar zeg.

"Ik heb niet veel meer te vertellen," vervolgt de mentor. "Ik geef jullie deze foldertjes waarin staat wat er dit jaar allemaal is gebeurd, daarna mogen jullie naar huis." Hij begint de foldertjes uit te delen. Vervolgens stormt iedereen weg en rent juichend de gang door. Ik ga als laatste door de deur, rustig en kalm, nadenkend over de vakantie.

Bij de fietsenstalling zoek ik m'n fiets tussen alle honderdduizenden fietsen. Ik loop alle rijen langs.

"Hé Bella!" hoor ik ineens achter me. Ik draai me om. Ah nee. Het is Délia, één van de grootste pestkoppen van de school.

"Wat moet je," zeg ik op een toon van afschuw.

"Zoek je je fíéts?"

"Ja, inderdaad dat heb je goed gezien." Ik spuug de woorden uit.

"Ik weet wel waar je fiets," zegt Délia met een halve glimlach.

Ik zou haar niet moeten vertrouwen, maar stem toch in. "Oké, waar dan?"

Ze wenkt dat ik moet komen. We lopen het schoolplein over naar de allerlaatste fietsenstalling. We lopen naar binnen, helemaal naar het eind. Er staat een groep jongens.

"Kijk daar is je fiets," zegt Déhlia triomfantelijk.

Ik loop ernaartoe. De jongens gaan lachend opzij en wat ik aantref maakt me ontzettend kwaad. "Wááá't?! Wát hebben jullie gedaan?!"

"Geholpen je fiets te zoeken, dat wilde je toch zo graag?" antwoordt Déhlia lachend.

Mijn fiets is compleet gemold. De banden zijn zo lek als het maar kan en de spaken zijn volledig gebogen. Het is bijna niet meer te herkennen als een fiets.

Lachend verlaten ze de stalling. Ik krijg jullie nog wel, denk ik.

Na een hele tijd lopen kom ik uitgeput thuis met m'n kapotte fiets. Mijn moeder is al thuis van haar nachtdienst, ze is verpleegster.

"Liefje, wat is er gebeurd?!" vraagt ze bezorgd.

"Een stel pestkoppen vonden het leuk om dit te doen," antwoord ik boos.

"Je vader brengt het morgen wel naar een fietsenmaker."

Ik snuif. "Ik vertrek naar boven, er is een hoop te doen."

"Oké, maar kom op tijd voor het eten!"

Ik loop de trap op naar m'n kamer en start m'n laptop op. Ik bekijk het laatste nieuws van vandaag en tik een artikel aan dat me wel aanstaat.

"Onbekende aanval" staat er bovenaan.

"Er is een onbekende aanval gemeld. Een man is aangevallen door een groot, sterk beest met een grootte van minimaal 5 meter. Ooggetuigen zagen een schim van een groot monster het bos in vertrekken, maar het kon gezichtsbedrog zijn geweest. De man die is aangevallen heeft het niet overleefd, z'n lichaam is aan stukken gereten."

Kort artikel, maar veelbelovend. Ik moet voortaan uitkijken als ik naar buiten ga.

Een nieuw tijdperkWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu