Hoofdstuk 1

3 0 0
                                    


'Generaal, ik neem aan dat uw aanwezigheid hier mij zou moeten vertellen dat de troepen de vallei omsingeld hebben?' zei een in grijs-zwart gehulde man.
Hij zat op een soort troon in een kleine kamer wat ook wel een grote tent had kunnen zijn. De man die binnen was gekomen knielde op de grond neer.
'J-ja, mijnheer,' mompelde de generaal.
Toen de duistere man niet reageerde stond de generaal vluchtig  en een beetje onhandig op.
'Ik heb een kleine groep vooruit gestuurd om te beginnen met de aanval, heer,' zei de generaal vluchtig.
'Wat?' schreeuwde de duistere man terwijl hij kwaad opstond van zijn troon.
'I-ik, m-maar u...' stamelde de generaal geschrokken.
'Stommeling! Dwaas!
En ik maar denken dat ik één van de slimste generaals op deze missie heb gezet. Ik had beter de domste kunnen nemen! Die had waarschijnlijk niet eens zijn rijdier kunnen vinden om de troepen zo'n idioot plan uit te kunnen laten voeren!' zei de duistere man woedend.
'M-maar mijnheer, het gebouw is omsingeld. Ze kunnen met geen mogelijkheid ontsnappen.' De generaal beefde van angst en begreep niet wat er fout was aan zijn strategie.
'We mogen ze niet onderschatten.' zei een zwarte gedaante die achter de duistere man stond. Alles verdween in een zwarte waas.
'Laat ze niet ontkomen,' hoorde ik de duistere man nog zeggen.

De zwarte waas veranderde in stofwolken. Overal klonk het geluid van kletterende zwaarden, het gebrul van mannenstemmen en het instorten van het gebouw. Dit keer zag ik niet alles van buitenaf maar vanuit het perspectief van een jongen. Door de rook heen zag ik de vage gestalte van een man.
'Waar is de rest?' vroeg hij aan mij.
Uit alle macht probeerde ik hem te herkennen, maar de stofwolken maakte dit niet mogelijk.
'We moeten hier zo snel mogelijk weg!' riep hij boven het lawaai uit.
In de gang waarin ik me bevond, brokkelde kleine stukken steen van het plafond.
'Maar wat gaan we doen? Waar gaan we naartoe?' vroeg ik. 'Ze komen van alle kanten!'
'Zoek zo veel mogelijk anderen en ga naar de tunnel!' riep hij.
Het geschreeuw kwam steeds dichterbij en ik moest moeite doen om hem te verstaan. 'Maar daar...'
Een brokstuk raakte boven mij los van het plafond, maar de man duwde mij nog net op tijd naar achter. Met een luide klap viel het grote stuk steen in stukken uiteen op de vloer.
'Ik zie je daar!' riep de man, vlak voordat hij wegrende.

Nadat de gang weer kort zwart was geworden, zag ik opnieuw een instortende gang. Deze was echter slechter verlicht en de instorting was heftiger. Opnieuw zag ik alles vanuit het perspectief van een jongen. Ik weet niet zeker of het dezelfde jongen was. Achter mij scheen helder licht, maar in mijn blikveld was alles in stofwolken gehuld. Niet alleen viel er continu stof van het plafond, maar hier was het duidelijk dat de gang op instorten stond.
'Meester!' riep ik naar een gedaante aan het einde van de gang.
Deze was in gevecht met een andere gedaante. De twee droegen zwaarden waarmee ze naar elkaar uithaalden, maar elke poging werd door de andere met gemak gepareerd. Telkens als de zwaarden met elkaar botsten kwamen er vreemd gekleurde vonken uit het niets.  Ondanks de strijdkreten aan de andere kant van de gang en het lawaai van instorting, kon ik een paar kreten van hen opvangen.
'Verzet je er tegen!', 'Je kan niet winnen!' en 'Verrader!'
'Meester!' riep ik met een stem vol van verdriet.
Een vrouwenhand werd op mijn schouder gelegd en probeerde mij achteruit te trekken. Ik stribbelde tegen en riep nog eens, maar dit maal luider.
Één van de twee mannen keek om en schrok. 'Ren!' riep hij zo hard als hij kon.
Ik probeerde uit alle macht naar hem toe te rennen, maar de greep van de vrouwenhand werd krachtiger en trok me langzaam naar achter.
'Ren weg!' riep de gedaante opnieuw.
Nu klonk er echter geen woede jegens zijn tegenstander uit zijn stem, maar angst. Het zwaard van de andere man lichtte rood op en stak door zijn borstkas. Ik hoorde gekreun, waarvan ik meen dat het een onderdrukte herhaling van 'Ren!' was. Ik wilde ernaartoe rennen, maar de vrouwenhand hield me tegen. Ik schreeuwde uit alle macht van verdriet. Uit het niets kwam een korte flits, waardoor de gang kort helder oplichtte. De toortsen die koud aan de muur hingen ontbrandden plotseling en ik werd achteruit, het licht in, getrokken.

De Zonen van EschaminWhere stories live. Discover now