H1: Nieuw leven

28 1 4
                                    

Ze had zich opgejaagd gevoeld en was in haar haast een doodlopende steeg ingerend. De wezens die op haar aan het jagen waren liepen met een demonische grijns op hun gezicht op haar af en zij was er zeker van dat haar uren geteld waren. Maar toen sprong er iemand van het dak naar beneden die met een naar beneden gericht zwaard het voorste wezen uitschakelde. Zijn lange lijf stond beschermend voor haar en terwijl hij zijn zwaard op zijn rug deed zei hij, “blijf daar, dit gaat zo voorbij zijn.”

En het was inderdaad zo voorbij. In een vloeiende beweging leek de man alle wezens een voor een uit te schakelen. Het duurde niet langer dan een seconde voordat de man zich naar haar toe had gekeerd. Dit was geen man maar een jongen, niet ouder dan 16.

“Is alles goed met je?” vroeg hij terwijl hij zijn wapens leek te herladen en in hun holsters schoof.

Sara kon niks anders dan knikken.

“Ik zou haast denken dat je wist dat ik hier was en je die demonen direct mijn kant op bracht,” grapte hij, “ik ben ze de laatste paar uren aan het achtervolgen geweest vanaf hun plaats van herkomst een paar kilometer hiervandaan.”

Een politie wagen stopte bij de ingang van de steeg en er stapten twee agenten uit met getrokken wapens.

“Halt?” zeiden ze, “Politie!”

“Ik moet gaan,” zei de blonde man met een knipoog. Hij draaide zich naar de politiewagen toe en keek rustig rond terwijl hij zijn handen omhoog hield.

“Ik ben Ridder Roland van de orde van het Pentagram,” zei hij, “Julia Zilver kent mijn naam.”

Op dat moment leek er een draad uit zijn polsband te komen en schoot hij bliksemsnel de lucht in. Sara volgde hem de lucht in om hem vervolgens op het dak van een gebouw te zien landen. Met een laatste zwaai naar haar draaide hij weg en rende hij ervandoor.

“Loop de naam na bij mevrouw Zilver van ongebruikelijke zaken.”

“Ja meneer,” antwoordde de andere agent terwijl hij de wagen instapte.

“Ik ben Hoofdagent Pieters, en dit is Agent Alberts, van Politie Amsterdam,” stelde hij zich voor, “Is alles goed?”

“Ja hoor,” antwoordde Sara.

“Viel die man jou aan?”

“Nee,” antwoordde ze, “Die man heeft mijn leven gered.”

“Waarvan?” vroeg hij, “Ik zie niks.”

“Demonen,” zei Sara, “Ze wilden me opeten.”

Hoofdagent Pieters, had een verbaasde blik in zijn ogen. Terwijl hij naar Sara keek, ze leek niets op te hebben maar haar gezicht was vies en haar kleding zag er uit alsof ze al jaren dezelfde kleding droeg.

“Wat is jouw naam,”

“Sara.”

“Achternaam?”

“Davidsz,” uit puur automatisme noemde ze de naam van haar laatste pleeggezin. Een pleeggezin die haar slecht behandelden, uitscholden en sloegen. Ze vloekte binnensmonds van haar uitspraak.

“Mag ik jouw legitimatie zien?”

“Die zat in mijn rugtas en die ben ik verloren toen ik aan het rennen was,”

“Van de Demonen?”

“Ja,” antwoordde ze,

SaraWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu