Proloog

394 35 20
                                    

Langzaam werd ik wakker. Er bonsde iets in mijn lichaam. Mijn hart.

Waar was ik? Ik kon niets zien. Er zat een gordijn voor mijn ogen. Het wilde niet open. Het was prima zo. 

Ik voelde dat ik op mijn rug lag. Alle spieren in mijn lijf waren stijf. Hoelang lag ik hier al? Was het midden op de dag, of ergens midden in de nacht? En welk seizoen is het? Van welk jaar?

Ik had geen idee. Er waren teveel gedachten die door mijn hoofd vloeiden. Oude gedachten. Herinneringen. Het was fijn om daaraan te denken, te denken aan wat er voor deze duisternis was. Ik herinner me mijn laatste herinnering voor het donker werd. Ik sprong uit een raam. Een raam in een ziekenhuis. Heb ik in een ziekenhuis gelegen? Wat is er gebeurd? Ik zag het beeld van een man. Hij was niet erg lang, naar schatting 1 meter 80, en had kort, zwart haar. Zijn kleren waren donker en hij droeg een zwarte hoed. Zijn ogen hadden een rare rode gloed. Op zijn gezicht was geen uitdrukking te lezen. Toen was hij weg.

De donkere gordijnen gingen eindelijk langzaam open, maar veel nut had het niet. Het bleef donker.

Er kwam weer een beetje kracht terug in mijn lichaam en mijn handen strekten zich uit. Maar erg ver kwamen ze niet. Iets hield ze tegen, een soort muur, gemaakt van hout. Langzaam gingen mijn handen naar boven. Meer hout. Ook onder me lag hout. Ik probeerde de vorm van de kist te voelen. Aan de onderkant was deze smal en en de bovenkant iets breder. Tot aan mijn hoofd, daar werd het weer smaller. Ik zat in een doodskist.

Maar hoe kon dat? Ik was niet dood, of wel? Nee, ik leefde. Ik voelde mezelf duizelig worden; de zuurstof raakte op! Ik moest hier snel uit zien te komen, voor ik zou stikken en echt zou sterven. Ik kreeg een idee.

Ik kreeg steeds meer kracht in mijn armen en benen. Ik bonsde tegen de bovenkant van de kist met mijn handen. Het deed pijn doordat mijn spieren stijf waren, maar ik moest doorgaan. Door het geluid dat het bonsen maakte, kon ik horen dat ik niet heel ver onder de grond zat. Ik schatte zo'n anderhalve meter. Maar toch kon dat wel een probleem gaan vormen.

Ik bonsde harder en harder terwijl ik meer kracht kreeg en de kist begon te kraken. Nog meer gebons. Nog meer gekraak.

Eindelijk, het hout begaf het. Zand, aarde en kleine insecten - ik moest mijn best doen niet te gillen, ik heb een hekel aan insecten - stroomden naar beneden. Nu moest ik snel zijn. Ik hield mijn adem in en begon als een gek naar boven te graven. Het was extreem lastig, en een flinke karwei. Ik begon in ademnood te raken, maar ik moest doorgaan. Uiteindelijk lukte het me ook wel. Het leek uren te duren, maar in werkelijkheid was het waarschijnlijk maar een minuutje. Voor anderhalve meter aarde en zand was dat wel behoorlijk snel. Maar daar kon ik op dat moment niet over nadenken.

Ik verwelkomde het geluid van de bladeren van de bomen die ritselden en het gevoel van het frisse briesje in de lucht. Mijn longen vulden zich met verse lucht. Dit gaf me nog meer kracht. Mijn spieren waren nog steeds stijf, maar dat zou vanzelf wel weer goed komen.

Ik keek naar de lucht. Er scheen een volle maan. Wat een cliché eigenlijk, ik voel me net een zombie nu. Ik keek verder om me heen. Overal stonden grafstenen. Het was dus een kerkhof. Hieromheen stonden de bomen die ik hoorde; ik was temidden van een bos, een heel hoog en diep bos. Toen ik goed keek zag ik dat de bladeren geel/bruin waren geworden. Het moest dus herfst zijn.

Iets in de duisternis klopte niet. Alles hoorde donker te zijn, ondanks de volle maan, maar ik kon alles heel helder zien, alsof het dag was. Alles was ook veel scherper dan zou moeten. Het was wel fijn zo. Ik weet niet hoe snel ik bang zou zijn geweest als alles duister was. Iedereen voelt zich eenmaal prettiger in het licht.

Snel klom ik helemaal uit de kist. Even mijn benen strekken. Er stond een grafsteen waar mijn voeten eerder onder lagen. Het was een oud geval. Toen ik het beter bekeek zag ik mijn naam erop staan. Eronder stond een tekst: 1996-2012 Rust in vrede. Jep, ik was dood. Maar waarom leef ik nu weer?

Mijn benen begonnen te rennen. Een heerlijk gevoel gaf dat. Mijn benen werden steeds minder stijf, waardoor ik steeds sneller kon rennen. Ik rende het bos in terwijl ik perfect alle boomwortels en laaghangende takken ontweek. Ik ging steeds sneller en sneller. Veel sneller dan voor een mens mogelijk was.

Na een kwartiertje begon ik te merken dat ik rondjes aan het rennen was. Het rennen was zo fijn dat ik niet lette op waarnaartoe ik rende.

Ik sloeg af van het rondje en rende het bos in. Steeds dieper en dieper, nog steeds zonder te struikelen.

Meer gedachten stroomden door mijn hoofd. Nog meer herinneringen. Ik weet weer hoe ik hier kwam, hoe en wanneer het begon en wat de oorzaak van dit alles is.

Ten eerste: Mijn naam is Emma.

The Dragon Girl - CANCELED (see new book in my works)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu