Hoofdstuk 1- Adam, 20 November, 02:49 uur

61 1 3
                                    

Ik werd gewekt door een harde bonk.
'Yo,' fluisterde de stem van Peter. 'Wakker worden, man. Een nieuwe.'
Ik krabbelde overeind en staarde naar de duisternis. 'Zou deze nog leven?'
Peter snoof. 'Waarschijnlijk niet. Hoeveel dode hebben we nou al?'
Ik probeerde niet over mijn nek te gaan. 'Zes.'
Ik hoorde Peter naar het lichaam schuifelen.
'Oh!' Zei hij.
'Wat?' Fluisterde ik.
'Deze leeft nog.'
Ik fronste en liep gebukt en met gestrekte armen voor me naar Peters stem toe. Mijn vingers botsten tegen iemand aan.
'Auw!' Siste Peter. 'Je prikt in mijn oog!'
'Sorry,' mompelde ik. Ik zakte op mijn hurken en zocht naar het lichaam op de grond. Ik vond een arm en voelde de pols. 'Ja, je hebt gelijk.'
'Weet ik,' zei Peter. 'Ik heb altijd gelijk.'
Het was vreemd, maar ik beschouwde Peter als mijn vriend, ookal had ik hem nog nooit gezien en kende ik hem pas een dag. Hij was 14, dus 2 jaar jonger dan ik, maar wel 10 keer zo intelligent.
'Meisje of jongen?' Vroeg ik.
Peter snoof. 'Hoef ik niet te weten. Ik ga niet iemand betasten. Als je het wil weten, doe jij het maar.'
Ik lachte. Het voelde vreemd om te lachen. 'Dus... Wat nu?'
'Wat nu?' Nu wachten we.' Peter zuchtte. 'Wachten. Ik wacht al twee dagen, man.'
'Ik weet het,' zei ik meelevend. Ik verging hier al een dag en een nacht van de honger en dorst, dus ik wilde me niet voorstellen hoe Peter zich voelde.
'Ik neem de wacht wel,' zei ik tegen hem. 'Ga jij maar slapen.'
'Oké.' Ik hoorde de vermoeidheid in zijn stem. 'Bedankt, gast.'
'No problemos.' Ik ging zitten naast het -nog levende- lichaam. 'Ik maak je wakker zodra er iets gebeurd.'
Het antwoord was gesnurk. Ik trok mijn knieën op en liet mijn hoofd in mijn handen rusten.
Ik probeerde het geluid van het krijsende wezen uit mijn hoofd te zetten, maar dat was niet makkelijk. De scène van vorige nacht speelde zich steeds maar opnieuw af in mijn hoofd. Hoe ik werd vastgegrepen en in het gat werd gegooid, hoe ik de volgende ochtend in de duisternis wakker was geworden. Hoe bang ik was.
Hoe bang ik ben.

Ik schrok op van het gegil.
'Laat me los!' Schreeuwde het meisje. 'Laat me gaan! Ik...'
Het was even stil. Ik hoorde haar snel en oppervlakkig ademhalen.
Toen begon ze te huilen.
'Jezus, man,' mopperde Peter. 'Ik lag net te slapen, ja?'
Ze begon weer te gillen. 'Wat? Wie... Wie zei dat? Wie ben je? Help! HELP!'
Ik zuchtte. 'Rustig nou maar, we doen je niks.'
Het was weer stil. Ik knipperde even met mijn ogen. 'Echt, wij hebben ook geen idee wat er aan de hand is. We doen je niks. Echt niet.'
Peter gromde geïrriteerd. 'Jij mag het dit keer proberen uit te leggen, Adam. Ik ga weer tukken.'
Ik rolde met mijn ogen en tastte in het donker naast me. Ik vond de hand van het meisje. Ze trok hem meteen weg en begon te hyperventileren. 'Blijf van me af!'
Ik zuchtte. Waarom doen meisjes altijd zo moeilijk? Ik wist niet wat ik moest doen om haar te kalmeren.
'Eh.. Hoi,' zei ik uiteindelijk maar. 'Ik ben Adam. Hoe heet je?'
Ze zei niks.
'Ik eh... Ik weet niet wat er aan de hand is, om heel eerlijk te zijn. Een dag geleden viel ik door dat gat. Peter twee dagen geleden. Ik.. Ik weet het echt niet. Maar je moet ons vertrouwen. We doen je niks.'
Toen ik dacht dat ze nooit meer geluid zou maken, fluisterde ze: 'wat waren die dingen?'
Ik beet op mijn lip. 'Ik weet het niet. Maar geloof me, je hebt het er nog goed vanaf gebracht.'
'Hoe?' Vroeg ze. 'Hoe in hémelsnaam is dit goed?'
'Ik wil je niet bang maken, hoor,' snauwde ik, 'maar hier op de grond liggen zes lijken. Zes mensen die de val niet hebben gehaald. Je hebt geluk gehad, oké?'
Ik hoorde Peter lachen, ookal zag ik er de humor niet van in. 'Je bent hier echt niet goed in, Adam.'
'Bedankt,' gromde ik.
Het meisje begon weer te huilen.
Ik zuchtte. Dit zou nog leuk worden.
'Gaan we dood?' Vroeg ze.
Niemand antwoordde. Niemand wíst het antwoord.
'Peter, neem het alsjeblieft weer van me over,' mompelde ik. 'Ik heb hier geen zin in. Ik wil slapen.'
Peter gromde. 'Best. Ik doe al het werk wel weer.'
Hij begon kalmerend tegen het meisje te praten, maar het kon me niets meer schelen. Ik rolde me op op de harde, vochtige vloer en viel in slaap.

'Wow! Adam! Adam, wordt wakker!' Peter schudde me door elkaar. Ik kreunde en opende mijn ogen, om ze vervolgens meteen weer dicht te knijpen.
'Is dat lícht?' Riep ik uit.
'Ja!' Ik hoorde Peter opspringen. 'Adam, je moet opstaan, nu!'
Ik duwde mezelf overeind, mijn ogen nogsteeds dicht geknepen.
'Kijk!' Riep het meisje.
'Ik kan niet kijken,' zei ik. 'Als ik kijk brand ik mijn ogen uit.'
'Dude.' Peter klonk verbaasd.
Ik keek door mijn wimpers. Langzaam begon ik aan het licht te wennen. 'Wat?' Vroeg ik.
Peter stootte een kort lachje uit. 'We zien er echt belabberd uit.'
Ik kreeg het voor elkaar mijn ogen open te doen. Er liepen meteen al tranen over mijn wangen door het felle licht. Als eerst keek ik omhoog. Hoog boven ons scheen de zon door groene bladeren.
Toen keek ik naar Peter.
Hij was heel anders dan ik me ha voorgesteld. Hij was dun en lang, misschien zelfs even lang als ik. Zijn witblonde haar piekte alle kanten uit en zijn grijze ogen staarden naar mij.
Ik keek omlaag. Mijn been, die tijdens de val gekneusd en misschien wel gebroken was, zat onder het bloed. Mijn shirt was gescheurd en mijn huid was minstens twee keer zo bleek als ik me kon herinneren.
Toen keek ik naar het meisje. Ze had schouderlang, blond haar. Haar felblauwe ogen schoten bang heen en weer.
In haar linkerarm zat een enorme snee en er zat een enorme bult op haar voorhoofd.
Ik keek rond. Op de grond lagen de zes lijken. Eentje had zijn ogen nog open en lag me met open mond aan te staren. Er lag een meisje, bij wiens nek niet helemaal de goede richting op lag.
Naast haar lag een arm, en dan ook alleen een arm- rechts daarvan lag de eigenaar. Hij miste ook een been, maar die kon ik zo gauw niet ontdekken.
Ik slikte en probeerde het zuur in mijn keel binnen te houden. 'We moeten hier weg,' fluisterde ik schor.
'Goh, zou het?' Vroeg Peter sarcastisch. Hij staarde naar een meisje van een jaar of 7. Haar haren plakten tegen haar gezicht en er liep een straaltje opgedroogd bloed uit haar mond.
Ik haalde diep adem en probeerde de dode geur te negeren.
Ik stapte over een lijk heen en bestudeerde de muur. 'Hoe komen we hier uit? Denk je dat we er uit kunnen klimmen?'
Het meisje keek met betraande ogen omhoog. 'Nee. Dat gaat niet lukken. We gaan dood.'
Ik zuchtte. Meende ze dat nou? Waarom moest ze er nou zo moeilijk over doen?
Maar Peter keek haar heel geduldig aan en zei: 'het komt echt wel goed, Ruby. We komen hier wel uit. Het gaat lukken.'
'Aha,' zei ik. Ik keek ze fronsend aan. 'Wordt mij ook eens wat verteld? Sinds wanneer heb jij een naam?'
Ruby snoof beledigd maar zei niks.
Peter liep naar de muur en zette zijn voet op een van de losse bakstenen. 'Laten we eens kijken of we er op deze manier uit komen.'
Peter klom een meter, maar toen gleed zijn voet van de steen en viel hij met een smak op de grond.
Ik hielp hem overeind. 'Gaat het?'
Hij vloekte. 'Ja. Best.'
Ruby staarde naar de muur. Ik volgde haar blik. 'Waar kijk je naar?'
'Die steen,' zei ze. 'Hij verschoof.'
Peter wreef over zijn voorhoofd. 'Waar heb je het over?'
Ruby drukte haar hand tegen de muur. De baksteen maakte een knarsend geluid en schoof naar binnen toe.
'Woah!' We begonnen alle drie opgelucht, maar ook een beetje bang, te lachen. Peter en ik duwden tegelijk tegen een andere steen- hij kraakte en gaf mee. Algauw hadden we een heel gat in de muur gemaakt.
Peter bukte en staarde naar binnen. 'Niks te zien,' deelde hij mee. 'Het is helemaal donker.'
Ruby beukte met haar vuist een nieuwe steen uit de muur. 'We hebben geen keus. Dit is misschien wel de enige mannier om weg te komen.'
Sinds wanneer was zij onze leider?
Maar Peter stemde in. 'Ja, ik denk dat we het gat gewoon groter moeten maken.'
Ik zuchtte. 'Goed. Kom op dan.'
Na een kwartiertje was het gat groot genoeg om doorheen te kruipen.
Ik keek Peter en Ruby beurtelings aan. 'Wie wil eerst?'
Ze zeiden allebei niks.
Ik zuchtte. 'Goed. Ik ga wel. Ik neem aan dat ik toch de oudste ben?'
Ze gaven nogsteeds geen antwoord. 'Sorry, hoor,' mompelde ik zacht terwijl ik mezelf het gat door wurmde. 'Het was alleen maar een vraagje.'
Toen ik ging staan in het donker, maakten mijn voeten een echoënd geluid. 'Jo,' riep ik over mijn schouder. 'Ik denk dat het een gang is. Het galmt hier als een gek.'
Ruby kwam achter me aan. 'Zouden hier veel spinnen zitten?'
Ik snoof. 'Ben je bang?'
Ze maakte een minachtend geluid. 'Hou je bek.'
Vriendelijk meisje.
Peter kwam als laatste. Hij floot tussen zijn tanden. Het weergalmde heel lang door, alsof we in een kilometers lange tunnel stonden. 'Gezellig hier.'
'Enig idee hoe we licht kunnen krijgen?' Vroeg Ruby. Ze klonk doodsbenauwd.
'We moeten iets van vuur hebben, ofzo,' zei ik.
'Wauw,' snauwde ze. 'Jij bent zeker de slimste in je klas?'
Ik besloot haar te negeren. 'Dus... We lopen gewoon in het donker en zien wel waar we komen.'
'Nou, let's go.' Peter probeerde enthousiast te klinken.
Ik stak mijn armen vooruit en hinkte langzaam het duister in. Mijn gebroken been deed ongelooflijk veel pijn, maar daar probeerde ik niet aan te denken.
De lucht was vochtig en muf. In de verte klonk gedruppel, als een lekke regenpijp.
'Ieuw,' zeurde Ruby. 'Er zitten hier echt heel veel spinnenwebben.'
'Hou alsjeblieft je mond,' mopperde ik zacht.
Peter zuchtte. 'Rustig aan, jullie twee. Je weet maar nooit hoelang we hier nog lopen.'
Ik botste met mijn handen tegen een muur aan. 'Hier is een bocht,' waarschuwde ik. Ik hoorde Peter tegen de muur aan knallen. 'Shit,' zuchtte hij.
'Hé,' zei Ruby. 'Hé, horen jullie dat?'
'Dat gerommel?' Vroeg ik. 'Ja, da's mijn maag.'
'Haha, heel grappig. Ik ben serieus. Het lijkt wel...'
In de verte knipper de een lichtje aan.
Het kwam langzaam dichterbij.
'Uhm, jongens..' Begon Peter.
Toen klonk er een enorm gekrijs; hetzelfde geluid als dat van onze kidnappers.
'Rennen!' gilde Ruby. We draaiden ons om en snelden terug naar het gat in de muur.
Ik hinkte achter Peter en Ruby aan. Het gekrijs kwam steeds sneller dichterbij.
'Opschieten, man!' Schreeuwde Peter.
'Het... Het klopt niet!' Riep ik hijgend terug. 'We hadden helemaal niet zover gelopen!'
Mijn hersenen draaiden op volle toeren. We hadden maximaal 300 meter gelopen. Op de terug weg hadden we al zeker 500 meter gerend...
Ik hoorde een knal. 'Ruby!' Schreeuwde Peter.
Ik struikelde bijna over haar benen.
'Auw,' kreunde ze.
Het licht kwam steeds maar dichter en dichterbij.
Ik hees Ruby overeind. Peter kwam op ons afrennen om ons te helpen.
Het licht was nu zo fel dat we het einde van de gang konden zien; nog een bocht.
Het gekrijs was oorverdovend en gaf me kippenvel. 'Opschieten!' Schreeuwde ik.
Met zijn drieën renden we de gang door, de bocht om. Toen hoorde ik gekraak. Ik keek achterom en zag met verbijstering hoe er achter ons een muur dichtschoof. Het gekrijs hield op en het licht verdween aan de andere kant.
'Gaat het?' Hijgde ik. Op dat moment antwoordde een stem die ik nog niet kende: 'jippie, nog meer nieuwe.'

There Will Be BloodWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu