Proloog

70 1 0
                                    

De Nederlanden, 1603, Volkegem

'E...e...ten, meneer,' stamelde ze uit.

Ik stopte en bekeek het kind dat me een lege hand uitstak. Ze was mager tot op het bot. Wat me het meeste afstootte of aantrok, was haar blik. Een paar vreemde kijkers keek me aan vanonder haar vieze mantelkap, plukken ravenzwarte krullen omfloersten haar ogen. Ze waren noch bruin, noch blauw, noch groen. Iets daartussen. Het waren mooie ogen. Diezelfde ogen hadden een flikkering in zich. Het leven mocht dan lichtjes uit haar lichaam verdwijnen, haar ziel hadden ze nog niet aangetast. Of misschien deels. Haar blik flakkerde van het leven, hoe uitgeput het kind ook mocht wezen.

Ik was aangedaan en bleef nog steeds stilstaan. De zon scheen fel, voor midden mei te zijn. Het kind likte langs haar droge kapotte lippen. Dat leek me wakker te schudden. Haastig haalde ik mijn buidel met drinken uit mijn plunjezak. Als een klein, hongerig wolfje greep ze er naar nadat ze zag dat ik het haar aanbood.

Eenmaal voldaan, keek ze me met grote ogen aan en gebaarde naar een kleine zak die tegen de boom aanstond.

'W...w...at bedoel je?' vroeg ik haar.
Ze gebaarde opnieuw. Ze maakte tekenen om dichter te komen.

Ik keek en zag. Mijn ogen werden geopend en mijn hart sloeg meerdere tellen over.

Haastig riep ik de hulp van God in en sloeg een kruisteken.

De zak of waar ik het toch voor aangenomen had, was in werkelijkheid een jongetje. Een jongetje met witblonde haren. Zijn blauwe, grote kijkers waren naar de hemel opengeslagen.

Het meisje gebaarde driftig naar het drinken. Ik volgde haar hulpkreet op en gaf het jongetje te drinken.

'Hij leeft!' slaakte ik verdwaasd uit, toen het jongetje reageerde op het water dat ik hem gaf.

Hij hoeste! Maar hij leefde!

Wat voor wondertjes had God me op mijn pad gebracht?!

...

De Draden die verbonden (Nederlands Boek)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu