Wat zou ik doen, ik wist het echt niet. Ik liep naar een lichtje toen maar zodra ik hem aanraakte verdween hij. Ik probeerde het bij de volgende en volgende maar ik kon ze niet aanraken. Ze zagen er wel liefelijk uit ieder van hen had een ander gezichtje. En ze zongen een mooi wijsje. Ik begon met ze mee te zingen en dus volgde ik zo ook maar. Vrolijk liep ik veder we liepen steeds dieper het bos in. Ik was helemaal niet bang mijn moeder had me wel van Roodkapje verteld en dat je dus nooit van de paden af mocht gaan. Maar hier waren geen paden geen wegen of straten, hier waren allen de bomen de dieren de lichtjes en ik. En zo liep ik dagen achter de lichtjes aan. Ze leidde me naar plekken met noten en eten ook lieten ze me water zien, meertjes die zo helder waren dat ik de bodem kon zien. De sneeuw was al lang verdwenen en het begon al lente te worden. Meestal sliep ik in lage bomen met dikke takken en soms ook op de grond als het wat warmer was. Ik stond op als de zon haar stralen liet zien en bouwde mijn kamp als ze verging. Op een morgen werd ik wakker van iets aders dan de zon. Het was het geroep van een vogel. Niet een mooi wijsje maar meer geschreeuw. Ik klom uit de boom pakte mijn tas en rende op het geluid af. De lichtjes waren achter me ik liep niet achter ze aan, het voelde niet goed. Maar toch liep ik door, ik kwam steeds dichterbij. En toen zag ik het! Het was een dier ik kon het niet omschrijven. Maar het zat vast het zat klem onder een donker net en het bloedde. Ik maakte voorzichtig het net los draadje voor draadje en zag het beest tevoorschijn komen. Toen ik bijna klaar was scheurde het beest zich los. Maar het kwam niet ver hij rende naar de opervlakte en viel daar weer neer. Heet beest was mooi en trots. Het was iets wat nooit gezien was door mensen ogen. (Of in ieder geval dat dacht ik) de kop van een leeuw de vleugels van een arend die wel honderden, nee duizenden kilo's konden dragen. Met een lijf van een paard en de staart van Pauw. Maar dat lijf daar was iets mee bij de buik van de vacht in plaats van glanzend wit, donker rood. Het bloedde! Ik zo lief als ik was wilde het meteen helpen. Ik rende naar het beest toe, het maakte een raar geluid. Ik voelde al mijn haartjes omhoog gaan. Het was een combinatie van angst, geluk en doodsangst. Ik viel neer bij het dier en zij "Ik ga je hhhhelpen het komt helllllemaal goed hoor. Ik ben Luna en jij bent?" Ik wilde snel een leuke naam voor hem verzinnen. "Ik ben Samila en nee ik ben een vrouw." Ik stond versteld hoe kon ik hem horen hij had zijn mond nog niet eens open gedaan. Volgens mij stond mijn mond open want ze zij "Wat sta je nou aan te staren help me!" Ik bekeek de wond aandachtig, hij was nog niet ontstoken of geïnfecteerd maar hij bloedde wel flink. Ik rende naar het bos om wat mos te halen dat zou helpen. Hopelijk!