12. Het uur des doods

100 12 14
                                    

De houten vloer van de bibliotheek knarste en kraakte toen mijn vader en ik al strompelend de ruimte doorkruisten. Vaders ademhaling klonk zwak en piepend en telkens als ik een blik wierp over mijn schouder, was zijn gelaat enkele tinten bleker geworden. Bloed droop over zijn wangen. Van de witte stof van zijn blinddoek was niets meer te zien.

We hadden het deurtje in de wand bijna bereikt toen mijn vader zijn nagels diep in mijn schouder plantte en hij op zijn knieën op de vloer neerviel.

"Vader!" Snel knielde ik naast hem neer. Kermend van de pijn opende hij zijn mond, maar hij was te zwak om nog te spreken.

Ik sloeg zijn doodse gezicht gade, vervolgens het deurtje verborgen in de muur, dan weer mijn vader. Ik wist wat me te doen stond. "Vader, ik zal alleen naar boven gaan. Blijft u hier, enkel zo kan ik u geen kwaad doen."

Hij legde zijn hand troostend op mijn schouder. Tussen de snikken van zijn doodstrijd door kon ik enkele woorden opvangen. "God zij met je, mijn zoon", fluisterde hij met zijn allerlaatste krachten, en hij legde de bijbel in mijn trillende handen.

Een angstige glimlach tekende mijn gelaat. Ik krabbelde overeind, aanschouwde mijn vader een laatste maal, en verdween dan door het deurtje.

De houten trappen naar de torenkamer waren gehuld in volledige duisternis. Zonder licht, zonder vader, maar met enkel een oude bijbel in mijn vastgebonden handen, beklom ik de traptreden. Bij elke stap die ik zette, bonkte mijn hart sneller. De angst had mijn maag als een inktzwarte schaduw omsloten.

Toen ik de bovenste trede bereikt had, duwde ik de deur naar de torenkamer met mijn schouder open. Aarzelend trad ik de - op het eerste zicht lege - kamer binnen. Op de vloer lagen tientallen crucifixen, zo te zien lukraak verspreid, en in het midden van de ruimte, op de plaats waar de schommelstoel van moeder doorgaans stond, was er enkel leegte. Ik zette een weifelende stap naar voren en keek om me heen.

"Moeder?" Nog nooit had ik mijzelf zo angstig en breekbaar gehoord.

Plots merkte ik het; in de schaduwen van het schuin oplopende plafond zag ik de donkere aftekening van een schommelstoel, die zachtjes wiebelde. "Moeder, bent u daar?" vroeg ik bevreesd terwijl ik nog een stapje dichter bij de schommelstoel zette. Bijna werd ook ikzelf opgeslokt door de donkerte.

"Ik ben hier." De lage stem van mijn moeder was niet afkomstig uit de schommelstoel, maar van achter mij.

Vliegensvlug keerde ik mij om. Vanuit de schaduwen aan de andere wand van de kleine torenkamer, trad een schim naar voren, geblinddoekt en gehuld in een brandschone witte lijkwade. Ik deinsde achteruit, zodat mijn rug de muur raakte.

"Remi, mijn zoon. Zeg mij, waarom hangt er aarde onder je nagels, en kleven je handen van het bloed?"

Ik liet de bijbel op de grond vallen en kromp ineen van schrik. "Kom niet dichterbij!" riep ik toen ze dreigde nog een sierlijke stap in mijn richting te zetten. "U heeft ervoor gezorgd dat ik vader Gerebernus doodde! U was het die bezit genomen had van mijn gedachten, van mijn lichaam. Hoe durft u mij te vragen waarom er bloed kleeft aan mijn handen?"

Moeders bloedrode lippen vormden zich in een grimmige grijnslach. "Ik?" vroeg ze smalend. "Remi, ik heb mij de hele nacht ontfermd over de raven. Je hebt gezien wat er met je vader gebeurd is. Ik bracht één van mijn laatste offers vannacht. Vader Gerebernus doden, dat deed jij."

Een stilte daalde neer. Ik hoorde hoe de ruisende wind tegen de buitenwanden van de torenkamer blies, ik voelde hoe de koude zich door de kieren wurmde en mij ijzige rillingen bezorgde. Moeders woorden hadden me tot twijfelen gebracht. Was het waar wat ze zei of poogde ze me slechts te misleiden?

De BoekendwalerWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu