꘎ Z E S ꘎

49 8 32
                                    

Wanneer ik 's morgens aan het ontbijt kom, nog steeds uitgeput van gisteren, zijn het tot mijn spijt niet Joseph en Marith die me opwachten, maar iemand helemaal anders. Ik draai zuchtend met mijn ogen en ga tegenover Agnes zitten. Haar lippen vormen een stijve streep in haar strakke gezicht. Haar kin rust op haar handen en ze kijkt naar me alsof ik haar iets verschuldigd ben.

"Wat?"

Ik neem een broodje en wend mijn blik af. Dit is niet hoe ik gehoopt had mijn ochtend door te brengen. Integendeel.

"Ook een goedemorgen voor jou, Lorelei."

Ik draai opnieuw met mijn ogen en neem het potje boter dat tussen ons in staat.

"Waar zijn Marith en Joseph?"

Ik weiger om haar te tonen hoe ongemakkelijk ze me maakt, maar haar mond glijdt in een sluwe glimlach en ik weet dat ik gefaald heb. Ik staar naar de boter alsof ik er de antwoorden op het universum in kan terugvinden, maar ik kan Agnes' blik voelen branden.

"Marith is al in haar laboratorium en ik heb Joseph mee naar de markt gestuurd met het personeel."

Ik knik, maar eigenlijk kan het me niet zo veel schelen waar ze zijn. Het enige dat er toe doet is dat ze hier niet zijn, en dat Agnes dat wel is. Het zou zo gemakkelijk zijn. Ik voel mijn handen jeuken en leg mijn mes neer. Het klettert tegen mijn bord en ik zie Agnes' wenkbrauwen de lucht in gaan.

Ik wil haar vragen waarom ze hier is. Ze eet nooit mee wanneer ik er ben. Niet dat ik dat ooit erg gevonden heb, maar het geeft me een slecht voorgevoel dat ze er nu plots wel is. Ik houd mijn lippen echter stijf op elkaar, niet bereid om haar mijn nieuwsgierigheid te tonen.

"Ik wil je graag aan iemand voorstellen, Lorelei."

Ik knik, maar luister amper naar haar. Natuurlijk was ze hier niet zomaar. Was het een van de mannen van gisteren? Iemand nieuw die mijn bloed wilde?

"Prima. Hij zit op je te wachten in de woonkamer. Ik denk dat je uiterst geschikt voor hem bent."

Geschikt voor wat? Ze komt achter me staan en laat haar handen vlak boven mijn schouders zweven. Ze doet zo haar best om haar angst voor mijn gaven te verbergen, maar op een moment zoals dit wordt het meer dan duidelijk. Ze durft me niet aanraken.

"Verpest dit niet, Lorelei. Ik heb heel wat gunsten moeten inruilen om dit te doen gebeuren."

Haar stem klinkt streng in mijn oor, maar ik blijf naar de boter staren, wensend dat ik hieruit kan ontsnappen. Agnes geeft me die kans echter niet, want ze trekt mijn stoel naar achteren en klakt enkele keren met haar tong om duidelijk te maken dat het nu of nooit is. Ik wil haar toebijten dat het liever nooit is, maar haar blik maakt duidelijk dat dat de foute keuze is. En dus doe ik opnieuw wat ze van me verlangt.


Er staat een grijze man naast de roodfluwelen bank. Hij staat met zijn rug naar ons toe en draagt een net, donker maatpak met krijtstreep erin. Zelfs zonder zijn gezicht te zien, kan ik voelen dat hij macht heeft. Hij heeft zijn handen achter zijn rug gevouwen.

"Raadsman Duragnes, wat fijn dat jullie naar hier wilden komen."

De man draait zich om naar ons en ik herken hem inderdaad als een van de mannen die gisteren bij Agnes stond. Ik zet onvrijwillig een stap achteruit, maar zijn blik is helemaal niet op mij gericht.

"Jij bedankt voor je uitnodiging, Agnes."

Ze knikt, maar ik kan aan het samentrekken van haar oog zien dat iets aan deze man haar niet bevalt. Als zelfs iemand als Agnes hem niet kan uitstaan, wat moet ik dan doen? Ik bijt op mijn lip, maar zeg geen woord.

Een Zweem van Dood en DuisterWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu