156

400 34 3
                                    

Na een tijdje geloofde ik ook gewoon niet echt meer dat iets ons definitieve einde zou betekenen. We hadden ons overal doorheen geslagen. Welke ruzie zou zo erg kunnen zijn dat het daardoor ineens voorbij was?
Natuurlijk was geen enkele ruzie zo erg. Het was de opeenstapeling. Het was de som van alle ruzies, het resultaat van alles wat er voorgevallen was.
Je gaf op. Je gaf ons op.
Hoe kon je?

Je zei dat je geen ruzie meer met me wilde maken. Dat we niet geschikt waren voor een relatie. Dat er geen weg terug meer was. We waren onze vriendschap verloren en die zou nooit meer terugkomen.
Je zei dat we zo niet meer verder konden. Dat we elkaar kapot maakten. Ruïneren, dat woord gebruikte je. We waren slecht voor elkaar.
We hadden ruzie gehad en ik rekende al op een nacht alleen. Maar je kwam jouw kamer uit toen ik op weg was naar de mijne. 'Eef...' aarzelde je. Ik dacht dat je het goed wilde maken. Dat je je excuses zou aanbieden.
'Ik denk niet dat dit nog zin heeft,' zei je toen, verslagen. En toen dat we alleen maar ruzie maakten. Dat we alleen maar schreeuwden. Dat we hier toch niet gelukkig van konden worden.
Je was zo kalm. Ik begon te huilen. Zo had ik het nooit verwacht. Ik wachtte op een ruzie die alles zou verpesten, een ruzie die ons onherstelbaar zou beschadigen, een ruzie waarin we dingen zouden roepen die we nooit meer konden terugnemen, een ruzie waarin een van ons zijn zelfbeheersing volledig zou verliezen. (Ik vroeg me altijd af of ik of jij dat zou zijn.) Maar je bleef zo rustig terwijl je me vertelde dat jij voor ons geen toekomst meer zag. Je hield me tegen je borst en liet me huilen, terwijl ik snikte dat ik van je hield, dat ik wilde dat je bleef. Je kuste me in mijn haren en zei dat je ook van mij hield, maar dat het beter was als je ging. Voor ons allebei. Ik schudde mijn hoofd, probeerde met haperende zinnen duidelijk te maken dat dat niet beter zou zijn, maar het had geen zin. Je suste en hield me stevig vast.
Als jij niet zou beginnen met schreeuwen, dan ik wel. Wanhopig krijste ik dat je moest blijven, dat ik van je hield, dat ik je nodig had. Toen je niet reageerde, maakte ik je verwijten. Ik noemde je een wegloper. Ik somde situaties op waarin je de benen genomen had. Situaties waarvan je later spijt gekregen had. Uiteindelijk kreeg ik je kwaad. Uiteindelijk schreeuwde jij ook. Dat was beter. Daar kon ik beter mee omgaan dan met je bedroefde berusting, je trieste overtuiging dat wij beter af waren zonder elkaar. Ik wilde dat je weg zou gaan uit woede, als de zaken je niet meer helder voor ogen stonden, als je me haatte, niet na een weloverwogen besluit.
Dat deed je ook. Dat dacht ik tenminste. Je draaide je kwaad om om weg te gaan. Ik hield je tegen. We hadden seks. Je ging alsnog.

Je hebt nooit gedreigd bij me weg te gaan. Ineens ging je. Alsof je wist dat dat de enige manier was. Had je je vertrek eerder aangekondigd dan op de desbetreffende avond, dan had ik je tegengehouden. Ik denk dat je dat wist. Dat ik alles zou doen om je hier te houden. Had je me de tijd gegeven, dan was het anders gelopen. Maar die tijd gaf je me niet. Je overviel me. Je zei dat je wegging en toen was je al weg.
Ik had alles gedaan. Alles wat ik nu ook deed en meer. Ik had het eerder overwogen. Omdat ik al eerder bang was. Omdat ik wist dat dit moment zou komen. Dat je weg zou gaan. Ik wist het en bereidde me voor. Ik wist hoe ik je aan me kon binden. Hoe ik kon zorgen dat je bleef. Maar je gaf me de kans niet.
Ik overwoog het, hoor. Toen we daar in de gang stonden en je zei dat het niet meer ging, toen overwoog ik even om die troef te spelen. Omdat ik bang was. Misschien was dit het moment wel. Het moment waar ik zolang op gewacht had. Het moment dat ik nooit gewild had.
Hoe herken je het juiste moment? Had ik het maar geweten. Dan had ik het toen herkend. Dan had ik het gebruikt. Had ik het geweten, dat dat het moment was, dat er geen vooraankondiging kwam, geen dreiging, dat je meteen zou gaan, had ik dat moment herkend, dan had ik je toen toegeschreeuwd dat ik zwanger was. Zwanger ja. Van jou.
En waarom niet? We waren niet erg voorzichtig. Een pil is zo vergeten. Het vergeten van het vergeten gebeurt nog sneller. Een paar dagen oplettendheid, dan sliepen we weer samen alsof alles kon. We tartten het noodlot. We speelden ermee. We dachten niet na, de gevolgen van wat wij veel te snel deden, overvallen door een plotselinge begeerte, hielden ons niet bezig. We dachten aan andere dingen. Aan elkaar. Niets meer. Wij twee. Daar hield onze wereld op.
Het had gekund. Ik had al zo vaak zwanger kunnen zijn. Het had zo goed gekund. Wij twee zouden wij drie worden. Het had gekund.
Het was alleen niet zo. Maar als ik dacht dat je zou gaan, had dat me niet tegengehouden. Je zou blijven als je dacht dat ik zwanger was. Het zou minstens een maand duren voor je erachter kwam dat ik gelogen had. In die maand kon ik echt zwanger worden. En dan zou je alsnog blijven. Je zou woest zijn, maar je zou niet weggaan. Het was jouw kind.
Waarom deed ik het niet? Omdat ik dacht dat het niet nodig was. Omdat ik dacht dat het gevaar geweken was. Omdat ik nooit verwacht had dat je alsnog weg zou gaan. Anders had ik het gedaan. Echt. Maar ineens lagen we met elkaar in bed. Ineens vree je met me, al is dat misschien een te vriendelijk woord voor wat we deden. We hadden seks. Ruw, begerig en vol lust. Ik dacht dat je me nooit meer los zou laten. Hoe had ik toen nog kunnen denken dat je weg zou gaan?
Dat ik de volgende ochtend mijn pil vergat, zou je ongetwijfeld op mijn onthutsing van de nacht kunnen afschuiven. Dat zou een verklaring zijn. Niet de goede. De dag erna nam ik de pil ook niet. De dag erop weer niet. Ik stopte. Ik stopte en hoopte.
Het mocht niet baten.

SaudadeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu