De Gebred Burcht.

89 5 6
                                    

Dit verhaal heb ik gemaakt als een geschiedenisopdracht voor school (ik zou er extra punten voor krijgen of iets dergelijks), maar volgens mij heeft die vent het niet eens gelezen - aardig, voel je je weer gewaardeerd --' In ieder geval, het gaat over twee kinderen een lange, lange tijd geleden. Hopelijk vinden jullie het wat!!

Ze renden hand in hand door het groene grasveld. Het jongetje met de rode haren en het sproeterige gezicht met het meisje met de gouden lokken wier hemelsblauwe ogen flonkerden als het treurige maanlicht. De kinderen lachten terwijl ze elkander met stralende lachjes aankeken. Ze gingen naar hun schuilplaats, de plek die ze een week geleden hadden ontdekt. De ruïnes die ze tot hun eigendom hadden vernoemd schitterden hen geheimzinnig tegemoet.

 Hijgend bleven de kinderen op de heuvel staan, hand in hand genietend van het uitzicht. Het korte rode haar van het ventje was omhoog gewaaid door de wind die om hun oren gierde; zijn haar stond wild alle kanten op. Zijn boerse bruine ogen glinsterden opgewonden net zoals iedere keer als hij met zijn vriendin naar de ruïnes trok. Zacht gaf hij een kneepje in haar hand bij het zien van haar ietwat zorgelijke gezichtje. Zij, het meisje, glimlachte iets zelfverzekerde bij het voelen van zijn hand. Ze knikte langzaam en zo waagden de twee zich naar beneden, naar de ruïnes.

 Al snel passeerden de kinderen brokken oud steen uit de Romaanse tijd, althans dat was wat de leraar van het meisje haar op school had verteld nadat ze de ruïnes tussen neus en lippen door had genoemd. Het jongetje zat niet op school. Hij was niet van adel, maar een boerenjongen die als enige opleiding op het land ploeterde om zijn vaders werk over te nemen als hij later groot was.

 Het meisje viel op haar knieën neer toen ze over een klein brokstuk struikelde. Het jongetje knielde naast haar neer en hielp haar overeind.

 ‘Je witte jurk zit onder de modder,’ zei het jongetje ontzet.

 Het meisje klopte het vuil van haar knieën. ‘Die overleeft het wel.’ Ze glimlachte naar hem, wat de frons in zijn dunne, rode wenkbrauwen verlichtte.

 Ze liepen verder, voorzichtiger dit maal. Eenmaal in de schaduw van een overeind gebleven spitsboog bleven de kinderen staan. Ze keken elkaar glunderend aan. Het was weer gelukt deze plek te bereiken zonder dat iemand hen had gevolgd.

 De sproeten van het jongetje leken van goud in de schimmige schaduw van het afgebrokkelde gebouw. Het viel het meisje op. Ze keek er met een schuin hoofd naar terwijl een plan zich vormde in haar kleine brein.

 ‘Michael,’ zei ze. ‘Michael, je sproeten zijn zo helder als het zonlicht. Als deze verschijning zou je zelfs tot adel kunnen behoren.’ Ze keek hem veel betekenend aan.

 Ook al was het mannetje van boerse afkomst was hij snugger en een schoolopleiding zou hem goeddoen. Dit was wat het meisje hem ook al verscheidene keren had voorgelegd, maar Michael wilde er niet aan denken. Hij vond het te riskant.

 Hij keek geïnteresseerd op. ‘Met mijn uiterlijk zou ik een opleiding kunnen volgen?’

 Het meisje knikte heftig, ‘Precies! Je zou het kunnen voorleggen aan mijn ouders met een verhaal over een andere afkomst, ze zouden het kunnen geloven. Erg slim zijn ze namelijk niet.’

 Michael beet op zijn lip. ‘En mijn ouders dan?’

 ‘Die zullen het toch wel begrijpen?’ zei het meisje eenvoudig.

 Twijfel was in Michaels ogen te lezen, maar ten slotte knikte hij. ‘We zouden het kunnen proberen, maar op één voorwaarde.’ Het meisje knikte terwijl ze afwachtte. ‘Nou,’ ging Michael verder. ‘deze plek moet van ons blijven. En we blijven hier terug komen. Afgesproken, Madeleine?’

 Er ging een bibberige lach over Madeleines lippen, ‘Maar natuurlijk, Michael! Waar komt de gedachte alleen al vandaan dat dit niet zal blijven bestaan voor ons?’

 Michaels wangen kregen de kleur van zijn haar en hij sloeg zijn ogen neer. ‘Het spijt me,’ zei hij terwijl hij met zijn voeten wriemelde.

 ‘Vergeven,’ zei Madeleine en ze pakte zijn hand weer vast. ‘Laten we nu echt naar binnen gaan.’ De twijfel bovenop de heuvel was verdwenen, nu wilde ze dolgraag naar binnen.

 Michael knikte terwijl hij in haar blauwe ogen keek. Hij wilde haar koesteren, hij hoorde bij haar, zelfs voordat ze deze plek gevonden hadden.

 De donkerbruine brokken steen lagen bedolven om hen heen. De natuur had zijn plek al veroverd in re ruïnes want op zo goed als al het steen lag een laagje bruingroen mos of priemde graspolletjes omhoog tussen de spleten. Af en toe kwamen ze langs helderrode klaprozen. Volgens Madeleine waren klaprozen de mooiste bloemen die door God geschapen waren. ‘Ze zijn zo helder rood, als een bloedend gebroken hart.’

 Michael wist niet wat Madeleine bedoelde, maar hij knikte goedbedoeld.

 De kinderen dwaalden door de ruïnes terwijl hun fantasie hen te boven ging. Ze zagen de ruïnes als een fort waar magische oude wezens rond liepen die hen wilde vernietigen, of juist vrede met hen wilde sluiten.

 Aan het eind van de lange middag hadden de kinderen een leger van bosmuizen die hen zouden beschermen tegen de gevaren van de nacht. Schemer viel in en de kinderen hijgden nadat ze over de hoge brokstukken hadden gesprongen om te ontvluchten van de zwarte gedaanten. De kinderen wisten wel dat de zwarte gedaanten in werkelijkheid kraaien waren die over de ruïnes scheerden en dat hun grote ondergrondse leger een groep bosmuizen was. Maar de kinderen lieten zich meeslepen in de fantasie die ze bezaten. Ze renden, stopten en ontweken voor dingen die zij zagen als gevaarlijk.

 Een vervaarlijk uitziende toren die nog overeind stond was het kamp van de vijand, het was gevaarlijk om er te komen. Michael had dit bedacht omdat de toren hem de kriebels gaf het leek hem geen veilige plek. Madeleine had een kleine kamer tot hun kasteel benoemd waar ze plannen voorbereidden tegen de vijand. De hele warme middag was er schaduw in de kamer die nu tot de Gebred burcht was gedoopt. Dit was weer een idee van Michael geweest die beweerde dat Gebred in een oude taal “overwinningsplek” was. Madeleine had hem met grote ogen ongelovig aangestaard, maar ze geloofde hem.

 ‘En de toren noemen we dan de toren van doem!’ Hij trilde haast van opwinding.

 Madeleine lachte om de naam en ging akkoord. ‘Prima, maar hoe heet deze plek dan? Meneer Vaergen vertelde me dat ruïnes als deze uit de tijd van de…’ even dacht ze diep na tot ze het wist. ‘De Romaanse tijd! Dat was wat hij zei.’

 Michael dacht diep na. ‘Ik zal er over na denken, maar ik kan nog geen goede naam bedenken. Denk jij er dan ook over na?’ Toen ze knikte verscheen er een heldere glimlach op Michaels rode gezichtje.

 Zonder een woord te wisselen liepen de kinderen weg van de ruïnes. Beide waren bang voor het donker, als ze niets meer konden zien en alles een onheilspellende gloed kreeg. Nu moesten ze snel zijn om er aan te ontsnappen. Met gefronste wenkbrauwen renden de kinderen hand in hand terug naar het kleine dorpje waar ze woonden. Michael woonde aan de rand van het dorp bij een oude boerderij waar vee op graasde. Madeleine woonde in een groot landhuis aan een kronkelend riviertje dat dwars door het dorp stroomde. Madeleine had privéles van Meneer Vaergen, hij leek alles te weten van de wereld. Het was ook al een oude man met grijzend haar en een glad geschoren gezicht.

 De kinderen stonden voor Michaels huis om afscheid te nemen. Ze zwaaiden naar elkaar nadat Michael het tuinhekje had dichtgedaan. Morgen zouden ze elkaar weer zien, nadat Michael zijn zware werk had afgemaakt en Madeleine haar schoollessen had afgerond.

De Gebred Burcht.Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu