Hoofdstuk 7

47 3 0
                                    

De bel gaat. Langzaam staat Jade op en loopt naar de deur. Het zal haar vader wel zijn. Hij zou een stukje gaan wandelen. Dat doet hij de laatste tijd vaker.

Jade opent de deur. Er staat een vrouw voor de deur. Jade kent haar ergens van. Wacht! Het is de vrouw waar haar vader mee stond te praten. 'Hallo Jade.' zegt ze. Hoe kent zij haar? 'Uhm, hoi.' antwoordt Jade. 'Kan ik binnenkomen?' En direct loopt ze naarbinnen. 'Mijn vader is er niet hoor!' roept Jade naar haar. Ze is al op de bank gaan zitten. 'Daarvoor ben ik hier niet. Ik moet je wat vertellen.' 'Oké?' Jade kijkt haar verbaast aan. Ze begint met praten. 'Je pleegvader..' 'Vàder!' Onbreekt ze de vrouw. 'Je vader, sorry. Maar goed, je vader zit in een kliniek.' zegt ze. Jade kijkt haar verbaast aan. 'Wàt? Een kliniek? Dat is voor psychisch gestoorden of drugsverslaafden of...' 'Mensen die hun verdriet moeten verwerken.' vult de vrouw aan. Jade staart voor zich uit en heeft meer vragen dan ooit. 'Hoe heet u eigenlijk en hoezo vertelt u dit aan mij?' vraagt Jade. 'Je hoeft geen u te zeggen hoor, dan voel ik me zo oud. Ik heet Bea. Je vader heeft me gestuurd om het te vertellen. Ik ben met hem meegegaan naar de kliniek. Ik moet zo even wat spullen ophalen, hij heeft aardig wat nodig daar.'

Van Geheimen naar ProblemenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu