Hoofdstuk 8

38 1 0
                                    

De volgende dag gaat het niet goed met Jade. Haar vader die in een kliniek zit, ze kan het maar niet geloven. Later op de dag gaat Jade naar haar vader toe in de kliniek. Als ze daar aankomt, ziet ze dat het erg beveiligd is. Rustig aan loopt Jade naar de deur, in de hoop dat ze naar haar vader toe mag. Als ze doorloopt naar de balie, vraagt de vrouw beleefd: 'Hoi, voor wie bent u hier?' 'Ik ben hier voor mijn vader.' zegt Jade verlegen. 'Wat is z'n naam en achternaam?' Zegt de vrouw. 'Mijn vader heet Pieter van Wozen.' Zegt Jade. De vrouw typt de gegevens in de computer. 'Hij zit in kamer 500, op de 2de verdieping,' zegt de vrouw vlug. 'Dank u wel.'

Jade loopt richting het trappenhuis en loopt naar de 2de verdieping. Als ze naar boven loopt en naar beneden kijkt, ziet ze dat er een net hangt. Jade vindt het er maar raar uitzien. Ze heeft allemaal vragen in haar hoofd, zouden hier mensen zelfmoord plegen? Als ze kamer 500 ziet, loopt ze naar binnen. Ze ziet haar vader via het met slot gesloten raam naar buiten kijken. 'Pap!' Zegt Jade enthousiast, maar haar vader lijkt verstijft te blijven zitten.

Van Geheimen naar ProblemenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu