Geschokt was ik. Echt geschokt. Gisterenavond was ik vrolijk overgevlogen naar Londen met mijn ouders en broertje, ik was snel bij het hotel aangekomen en had die avond heerlijk gegeten in een Grieks restaurantje vlakbij het hotel. Vanacht had ik erg goed geslapen en vanochtend was ik met een goed humeur uit bed gestapt. Ik was met mijn moeder op de foto geweest bij de Big Ben, met mijn broertje bij de London Eye, waar we vervolgens instapten en een prachtig uitzicht over Londen kregen vanuit het grootste reuzenrad ter wereld. Ik had geen enkele keer aan de tekening van gisteren gedacht. Ik had hem uit mijn hoofd gezet. Ik had vrolijk meegedaan aan alle gezinsactiviteiten en had het nog leuk gevonden ook.
Maar nu stond ik aan de grond genageld in de Westminster Abbey, tussen twee van de vele tombes waar de Westminster Abbey mee gevuld was in. Het was een tombe van een koning en een van zijn vrouw. En nog geen twintig meter bij me vandaan stond een schim. Mensen liepen gewoon om hem heen. Sommigen liepen zelfs door hem heen, niemand zag hem. De schim was gespierd, had volle lippen en een rechte neus. Ik zag hoe zijn diepgroene ogen stonden. Verlangend. Veel verlangender dan de ogen die mij gisteren aanstaarden. Snel keek ik om me heen (ookal kostte het me moeite mijn ogen van hem af te trekken) om te kijken wat mijn ouders aan het doen waren. Mijn broertje was mijn moeder iets aan het uitleggen. Hij gebaarde wild om zich heen en sprak zo hard dat ik kon horen dat hij vertelde dat hij graag weg wilde gaan. Mijn vader was bezig met het bewonderen van de tombes. Ik keek weer naar de schim, en ik zag nog net hoe hij de hoek om rende. Ik onderdrukte de neiging om te vloeken -ik was immers in een kerk, en hoewel ik niet gelovig was voelde het niet goed om te vloeken in een kerk- en rende achter hem aan. Mijn ouders waren bezig, ze zouden me niet opmerken. Ik negeerde de afkeurende blikken van de mensen die ik wegduwde om door de massa heen te komen. Ik keek alleen maar naar de schim. Ik voelde hoe mijn benen hun pas vertraagden en de lucht sneller door mijn keel ging stromen. Mijn hart bonkte als een gek, niet omdat ik vermoeid raakte, maar omdat het naar hem toe wilde. Ik versnelde mijn pas weer een beetje en negeerde de steek in mijn zij. Een stemmetje in mijn hoofd zei: 'Je hallucineert. Geesten bestaan niet!' 'Misschien is het niet een geest', antwoorde een ander stemmetje. 'Doe niet zo stom, hij is niet echt, hij...' Ik duwde het stemmetje mijn hoofd uit. Ik wilde het niet horen. Ik vertraagde mijn pas weer en keek om me heen. Ik was in een rustiger deel van de kerk gekomen. Er waren bijna geen mensen, laat staan mysterieuze, knappe, duistere schimmen met verlangende ogen.
Ik zuchtte luid teleurgesteld, draaide me om en liep weg. Ik voelde medelijdende ogen in mijn rug prikken van de mensen die mij hadden horen zuchten. Mijn ogen prikten en geërgerd wreef ik in mij ogen. Ik wilde niet huilen. Ik haatte huilen, ik ergerde me altijd vreselijk aan huildende mensen (dat verklaarde ook mijn afschuw voor baby's en peuters), maar ik vond het nog veel en veel erger als ik zelf tranen liet rollen. Ik wist niet eens waarom ik huilde. Oke, dat wist ik wel, maar ik wilde het niet toegeven: ik was verdrietig omdat ik verliefd was op iets dat niet bestond. Ik keek niet naar waar ik heen liep, maar liep gewoon een beetje rond.
Ineens merkt ik iets op. Een gigantische deur ging langzaam open. Ik bleef nieuwsgierig staan om te kijken wie er uit zou lopen. Toen de deur ongeveer 1 meter open stond, stopte hij. Ik keek nieuwsgierig wie er uit de deur zou lopen. 20 trage seconden gingen voorbij, maar niemand kwam uit de deuropening. Ineens kreeg ik een sterk gevoel. Het was sterker dan ieder gevoel dan ik ooit had gehad. Het gevoel schreeuwde naar me. Het schreeuwde dat ik de opening in moest lopen. Langs de deur, het onbekende tegemoet. Nog voordat ik me kon vezetten tegen het gevoel, gaf ik me eraan over. Snel liep ik naar de deur. Nog tien passen, nog vijf, nog een... Zonder na te denken stapte ik door de opening. Het enige licht dat ik zag kwam door de deuropening. Aan de ene kant stond het gevoel nog steeds naar me te schreeuwen, maar aan de andere kant was ik bang voor het zwart voor me. Stel dat ik de weg niet terug zou vinden, dat ik door mijn ouders als vermist zou worden opgegeven? Dat ze dagen en nachten naar me zouden zoeken zonder resultaat? Dat verdriet zou ik ze nooit aan doen. Ik wilde me net omdraaien toen er twee dingen gebeurden. De deur sloeg met een knal dicht waardoor ik niks meer kon zien en ik werd door een onbekende kracht weggesleurd bij de deur. Ik voelde handen om mijn armen, om mijn benen en om mijn middel. Ik probeerde te gillen, maar een paar happen kneep mijn keel dicht. Ik probeerde de handen vervolgens snakkend naar adem van me af te slaan, maar ik voelde niks tastbaars op de handen na. Geen lijven die bij de handen hoorden. Ik raakte in paniek en uit verzet liet ik mezelf vallen, in de hoop dat mijn gewicht te zwaar zou zijn om door de handen opgetild te worden. Maar nee, de handen tilden mij zonder moeite op en liet me zweven. Wanhopig bleef ik schoppen en slaan. Ik werd een beetje licht in mijn hoofd. Shit, dacht ik. Ik ga dood. Arme mam en pap. Het spijt me heel erg. Er gleed een traan over mijn wang. Toen vielen mijn oogleden langzaam dicht.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Leuk? Stom? Reageer en Vote! Sorry voor mijn late vervolg, ik heb het heel erg druk op school ;). Weer zal ik bij minimaal 5 reacties het volgende hoofdstuk plaatsen...
JE LEEST
Ghost, hoever gaat liefde?
Teen FictionEen verhaal over angsten, gevaren, moed en bovenal: een onmogelijke liefde.