Deel 1

151 9 4
                                    

Zuchtend zak ik weg in mijn stoel. Het laatste lesuur is begonnen. Filosofie. Net ben ik mentaal al gemarteld met een uur geschiedenis. Ik draai met mijn ogen wanneer de lerares het lokaal binnenwandelt in haar felgroene mantelpakje. Ze duwt het smalle brilletje op haar haviksneus omhoog en scant de klas af. "Silvan." De jongen die zich omgedraaid heeft naar de bank achter zich waaraan zijn vriendinnetje zit, keert zich langzaam om wanneer zijn naam door de klas galmt. "Vat samen wat jullie tegen vandaag moesten lezen," beveelt de leerkracht. "We moesten lezen?" vraagt hij alsof hij van niets weet. Natuurlijk weten de meesten wel dat we huiswerk opgekregen hebben, maar wie zou er nu energie steken in filosofie? "Ja, jullie moesten lezen. Hoofdstuk 5, pagina 42 tot 47. Ik ben er van overtuigd dat je hebt leren lezen in een van de vorige jaren. Dus wat is het probleem geweest? Of moet je ik je toch een bijles 'lezen' geven?" begint de Havik hem af te snauwen. Ik grinnik. Zou Silvan eigenlijk kunnen lezen? Grijnzend bekijk ik het vermakelijke gebeuren naast me. Plots verplaatst haar haviksblik zich razendsnel naar mij. "Heb je het naar je zin, Anastacia?" Oeps, iets te luid gelachen. "Ja, best wel." Ik zie hoe het korte antwoord haar woedend maakt. Ik doe mijn best om niet te grijnzen. Aan haar slaap begint een ader hevig te kloppen. "En kan jij me vertellen wat je gelezen hebt?"

"Ik heb niet gelezen."

"Heb je daar een excuus voor?"

"U kan er zelfs een kiezen als u wilt. Trek maar een nummertje." De ader zwelt steeds meer op. Gebiologeerd staar ik er naar. Zou iemands hoofd letterlijk kunnen ontploffen door een verhoogde bloeddruk? Je hebt toch die uitdrukking 'Ik ga ontploffen van woede'. Die moet van ergens komen... Dit is niet het moment om daar over na te denken, herinner ik mezelf. "Dat is de druppel!" gilt ze, "Ik geef jullie nu allemaal een test. Pak papier en pen. Iedereen vat pagina 42 tot 47 samen." Met een geïrriteerde zucht haal ik mijn schrijfgerief uit mijn rugzak. "Dat is al min 2, Anastacia." Ik begin te protesteren, maar denk er dan aan dat mijn punten voor filosofie al om te huilen zijn. Misschien moet ik me deze keer inhouden. Links van me lacht Iza. Haar vader bekleedt een of andere hoge functie in de regering en al vanaf dag één had ze me laten weten dat zij, net als haar vader, beter was dan iedereen. Ik steek mijn tong naar haar uit en focus me dan op mijn test. Ik heb niets gelezen, dus ik begin mijn opstel met een zelfverzonnen theorie en dingen die ik vaag onthouden heb uit de les. Het tweede deel verzin ik een verhaaltje over een eenzame pinguïn die een hamburgerrestaurant wilt beginnen. Mevrouw Havik leest meestal enkel de eerste tien regels van een opstel en quoteert het dan al. Waarom nog moeite doen voor het laatste deel? Ik leg mijn papier vooraan op haar lessenaar en neem daarna mijn exemplaar van 'Nietzsche en ik, Luciano'. Een saaie uitweiding over de visie van Luciano op de filosofie van Nietzsche. Luciano is een politicus die momenteel ook deelneemt aan de verkiezingen. Hij heeft zich kandidaat gesteld voor president van 2175. Na een eeuwigheid mogen we eindelijk naar huis vertrekken. Ik ga gewoon te voet aangezien onze school zich in de heropgebouwde wijk bevindt waar ook alle woonplaatsen zijn voor zij die bij de regering werken. Dankzij haar baantje bij de overheid, heeft mijn moeder een plekje in deze buurt weten te bemachtigen. Vele anderen moeten een heel stuk verder gaan om thuis te geraken, meestal in minder goed opgebouwde buurten. Na de oorlog van 2031, de derde wereldoorlog, was de volledige aardbol verwoest door het gebruik van massavernietigingswapens. Langzaam is men bezig met het heropbouwen van de grootste steden, maar de meeste gebieden blijven nog steeds in puin liggen. Door de afwezigheid van de mens, heeft de natuur wel weer zijn gang kunnen gaan en zijn vele plekken terug toegegroeid. De kernwapens hebben echter ook verschillende mutaties veroorzaakt bij dieren waardoor niet alle gebieden buiten de stad veilig zijn. Niet dat mij dat iets uitmaakt. Volgens mij zijn dat gewoon fabeltjes die de regering ons wijsmaakt om de burgers binnen de stadsmuren te houden. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die een gemuteerd beest is tegen gekomen. "Mam!" roep ik wanneer ik thuis ben. Geen antwoord. Natuurlijk niet. Ze moet elke dag wel overwerken. Ik zoek naar mijn telefoon en bel naar Trevor aangezien ik niet van plan ben om mijn vrijdagavond alleen thuis door te brengen. De telefoon moet maar twee keer overgaan en hij neemt al op. We spreken bij zijn thuis af omdat daar al enkele vrienden zijn. Trevor is als een grote broer voor mij. Hij is al enkele jaren gestopt met school, maar wist toch een job te bemachtigen bij de overheid. Nu woont hij alleen in een appartementje. Maar hij is nooit echt alleen. Hij lijkt heel de wereld wel te kennen. Er is altijd wel iemand bij hem. Ik zwier mijn rugzakje over mijn schouder en vertrek opnieuw te voet naar zijn appartement. Ik zou al lang met een motor mogen rijden, zoals zo velen van mijn leeftijd doen, maar helaas ziet moederlief dat niet zitten. Gelukkig woont Trevor dankzij zijn job in dezelfde buurt als ik en is het maar tien minuutjes wandelen dankzij de sluiproutes die ik ken. Ik verlaat de drukke hoofdweg en draai een smal steegje in waar het geluid van mijn zwarte laarzen in de waterplassen luid weerklinkt. Even zie ik voor me een ongewone flikkering in de schaduwen, maar daarna valt er me niks meer op. Enkele tellen later merk ik dezelfde flikkering op, nu al een stuk verder in het steegje. Het lijkt op een silhouet, maar er is niemand anders te bekennen. Ik begin te lopen en kan nog net op tijd de flikkering zien op het einde van het steegje. Ik kijk naar links en naar rechts op de T-splitsing en merk plots op wat er aan de hand is. Een jongen, ik schat hem niet veel ouder dan ik, rent met het grootste gemak over de daken. Enkele seconden ben ik verbaasd. Waarom doet hij dat? Wie is hij? Bij het kleinste vermoeden van een samenzwering of afwijkend gedrag krijg je de regering al op je kap. Wat hij nu bezig is, wordt zeker tot afwijkend gedrag berekend. Ik moet niet lang nadenken. Ik zet de achtervolging in. Ik wil weten waar hij naar toe gaat. Nieuwsgierigheid is altijd al een vervelend trekje van me geweest waaraan veel personen zich geërgerd hebben. Ik zie een brandtrap aan een van de appartementsblokken aan mijn linkerkant en beklim hem snel omdat ik de jongen die uit het oog wil verliezen. Eventjes ben ik bang dat ik hem kwijt ben. Hierboven waait de wind krachtig en ik voel me een beetje onevenwichtig op mijn voeten. Ik vind de jongen weer en ren hem ondanks de moeilijke omstandigheden toch achterna. De afstand tussen ons hou ik groot genoeg zodat hij me niet zou opmerken. We verlaten de stadskern en komen in het vervallen deel van de stad. Het wordt steeds zwaarder om de jongen te volgen, want de daken zijn steeds meer vernield. Vele gebouwen zijn ingestort en overal ligt puin. Beneden zie ik af en toe iemand wandelen, maar niemand merkt ons op. Het is grappig hoe weinig mensen naar boven kijken. Uiteindelijk remt hij af. De bouwwerken hier zijn volledig vernield. Tussen het puin kan ik nog net een langwerpig gebouw met één toren zien. De jongen klimt handig via een raam de toren binnen. Het glas moet er lang geleden eens uitgeslagen zijn. Wanneer ik zeker ben dat hij niet meer bij het raam staat, steek ik het lange dak over en klim ook naar binnen. Ik beland op een trap en gok dat hij naar beneden is gelopen. Het is een smalle toren dus ik vermoed niet dat er boven nog veel te vinden is. Na wel duizend toertjes op de wenteltrap kom ik beneden aan. Ik hou mijn adem onbewust in terwijl ik de ruimte in me op neem. Het is een grote hal met rijen en rijen houten banken. De meeste zijn vernield en omgevallen. In het midden is er een brede gang die naar de andere kant van de hal gaat. Daar staat nog een grote stenen tafel. Omdat er brokstukken hoog tegen de muur opgestapeld liggen langs de buitenkant kan er niet veel zonlicht binnen via de ramen. Het meeste licht komt door een gat in het dak binnen. Plotseling weergalmen luide klanken door de zaal en ik krimp ineen door het onverwachte geluid in de stilte. Het duurt enkele seconden voor ik door het dat het muziek is. Van waar komt die muziek opeens? En het instrument lijk ik ook niet te herkennen. Toch heeft het wel iets. Verbijsterd blijf ik luisteren. Het geluid lijkt te komen uit de zilverkleurige pijpen tegen de muur naast me. Ik speur de hal nog eens af, maar het enige dat ik zie zijn verweerde schilderijen, standbeelden die al dan niet afgebrokkeld zijn en stukken gekleurd glas. Een reusachtig houten kruis hangt boven de stenen tafel. "Bevindt zich daar de schat?" mompel ik sarcastisch tegen mezelf. Ineens gaat mijn gsm af en de beltoon schalt luid door de hal. Elk geluid lijkt wel duizend keer versterkt te zijn op deze plaats. De muziek stopt. Ik begin te vloeken en vis het toestel uit mijn rugzak terwijl ik de trap op ren. Ik lees Trevors naam op het schermpje. Ik hang op en klim het raam uit. Zo snel als mijn voeten me kunnen dragen, spurt ik over het dak zonder mijn evenwicht te verliezen. Ik kijk niet om. Dat is de grootste fout die je kan maken. Ik zoek naar een trapladder of brandtrap naar beneden en vind er enkele huizen verder een. Wanneer ik terug op de straat sta ren ik nog enkele steegjes door voor ik kalmeer en afrem. Onderweg ben ik al een paar mensen gepasseerd dus als ik nu hard loop, trek ik alleen maar meer aandacht naar me toe. Ik werp voorzichtig een blik over mijn schouder. Niets verdacht. Hij achtervolgt me niet. Ik laat een zucht ontsnappen en wandel verder. Waar ben ik eigenlijk? Dit deel van de stad herken ik niet meteen. Het ziet er ook alles behalve aangenaam uit. In de verte hoor ik geroep en twee honden lijken te vechten. Een oudere vrouw kijkt me zuur aan terwijl ze tegen een deurpost leunt. Het lijkt erop alsof ze al weken geen bad meer heeft gezien. Helaas is ze momenteel mijn enige hoop. "Waar kan ik de hoofdweg vinden?" vraag ik haar. Elke buurt heeft een hoofdweg die direct naar het centrum loopt. Er zijn er vijf. Wanneer je ze op een map ziet lijken ze wel een ster te vormen. De vrouw neemt me zwijgend in zich op en knikt uiteindelijk kort naar de kant waarnaar ik aan het wandelen was. Ik mompel een bedankje en maak me uit de voeten. Ik heb geen schrik. Ik kom wel vaker in dit soort buurten. Maar we moeten het lot natuurlijk ook niet tarten. Twee straten verder herken ik de buurt. Dit is het Bruine Gewest. De armste buurt van de stad. Het duurt niet lang voor ik de hoofdweg vind. Mijn beltoon weerklinkt opnieuw. Deze keer neem ik wel op. "Waar hang je uit?" hoor ik. "Relax, ik ben er binnen twintig minuutjes." Ik hoor een zucht aan de andere kant van de lijn. "Maak geen te grote omweg. In tegenstelling tot wat jij gelooft, is de stad niet overal veilig."

"Ik kan me perfect zelf redden. Tot zo." Ik hang op en wandel net de hoofdweg op.



RunawayWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu