Hoofdstuk 2.

20 5 3
                                    

Ik droomde. Soms heb je wel eens van die dromen waarvan je weet dat je droomt, dat had ik dus. Ik stond in de uitgestorven hoofdstraat van mijn dorp, de maan groot en vol aan de hemel. De luiken voor de ramen waren allemaal dicht en er heerste de vreemde rust als wanneer iedereen sliep, behalve jij. Je had het rijk alleen, niemand zag en hoorde je, je kon doen n laten wat je wou. Iedereen sliep. Nou ja, bijna iedereen. Het enige wezen dat ik zag wat net zo wakker was als ik was als ik was een kat, die over de daken van een van de huizen sloop. Zijn gouden ogen glommen spookachtig in het maanlicht.

'Hoi, kat,' zei ik zacht. 'Ook wakker?'

De kat keek me alleen hooghartig aan, op die typische kattenmanier. Zo van; 'hoe durf je ook maar tegen me te praten, mens?'

Een loeiend geluid deed mijn droom-ik opschrikken. De kat blies en zette zijn haren omhoog. Ook hij bleef gealarmeerd naar het vreemde geloei luisteren. De kat besloot dat het hem niet beviel en met een laatste geïrriteerde grom spurtte hij met een dikke staart weg.

Ik zelf bleef staan, me verwonderd afvragend waar dit heen ging. Bang was ik niet, dit was een droom, wist ik. Gewoon een stomme droom.

'Het is tijd,' fluisterde iemand achter me. Met een ruk draaide ik me om en zag oma staan. Haar verweerde gezicht stond kalm, maar haar oeroude ogen drukten angst uit.

'Tijd voor wat?' vroeg ik. Ik zou het antwoord nooit krijgen. Op het moment dat het laatste woord mijn mond verliet zwol het geloei van eerder aan tot ik niks ander hoorde. De grond trilde en...

Midden in de nacht schoot ik wakker. Ik ging rechtop zitten in bed en keek verwilderd rond. Ik was gewoon in mijn eigen kamer, mijn gebruikelijke rotzooi over de vloer verspreid. Niks aan de hand. Hoewel... Het vreemde geloei van mijn droom hoorde ik nog steeds. Ik schudde mijn hoofd en kneep een paar keer in mijn arm om te kijken of ik echt wakker was. Ik voelde pijn, dus dat was wel het geval.

Ik zwaaide mijn benen over de rand van mijn bed en bleef luisteren. Het zwol aan, dat geluid. Het leek in golven te gaan, steeds harder en harder, hoger en hoger. Wat te hel was dit? Mijn nog steeds slaperige brein kon op het moment niks bedenken.

Gesuis nu. Harder en harder. Ik wreef in mijn ogen en probeerde verwoed helder van geest te worden. Die knal hielp er wel bij. Een enorme diepe dreun deed alles trillen en mij m'n bed uitvallen. Met een gekraak verscheen er een forse scheur in de muur. Buiten hoorde ik nu wat mensen schreeuwen en onder mijn gordijn vandaan scheen een rode gloed. Oke, oke! Nu was ik wakker.

Ik krabbelde overeind en liep wat onhandig naar het raam. Ik rukte het gordijn zo hard opzij dat de roede boven het raam het bijna begaf. Ik moest me aan het kozijn vastgrijpen om niet te vallen. Een meter of tien verderop laaiden vlammen hoog op en er renden mensen die zwart afstaken tegen de vlammen in paniek rond.

Ik droomde weer, dacht ik zonder veel overtuiging. Ik droom en word dadelijk gewoon wakker, en lach er dan om dat ik zo'n droom heb gehad. Niets aan de hand. Maar helaas, de realist in me wist dat dit (helaas) geen droom was, maar pure reality.

Eenzelfde soort gesuis als net deed me angstig opkijken. Verwoed zocht ik de lucht af naar het 'iets' wat die brand daar veroorzaakt af. Het werd weer luider, kwam dichterbij... BAM. Met een immense knal en schokgolf raakte het 'iets' mijn huis.

Achteraf gezien heb ik ongelofelijk veel geluk gehad met dat ik toen net bij het raam stond. Als ik nog in bed had gelegen... Daar dacht ik liever niet aan. Doordat ik bij het raam stond werd ik naar buiten geblazen. Even was ik gewichtloos en vloog ik vrij als een vogel door de lucht. Hard kwam ik op mijn rug neer en rolde nog een stuk door. Kreunend probeerde ik overeind te komen.

Half zat ik op de straat, leunend op één arm, naar mijn huis te kijken, horror op mijn gezicht. De gehele linkerkant was finaal ingestort, een berg bakstenen en hout. Daar sliepen Raff en oma... De rechterkant stond nog overeind, maar vlammen sloegen uit de ramen. IJselijk gegil klonk uit de vlammen. Bittere tranen liepen over mijn wangen toen ik de stem van Hilde herkende, die wanhopig om hulp riep.

Ik probeerde op te staan, te helpen. Ik probeerde het, maar mijn benen konden mijn gewicht niet dragen. Een scherpe steek schoot vanaf mijn linker kuit door mijn hele lichaam. Ik viel weer en keek naar mijn been. Ik werd misselijk toen ik er een groot, scherp stuk glas uit zag steken. Waarschijnlijk een overblijfsel van mijn raam, waar ik net doorheen was gegaan.

De pijn negerend trok ik het stuk glas uit mijn been. Tergend langzaam stond ik op. Ik kon ze misschien nog helpen, als ik snel was... Maar ik was te laat. Net toen ik terug wilde strompelen stortte met een donderend geraas ook de rest van mijn ouderlijk huis in. Het gegil van mijn zus stopte abrupt.

De wanhoop nabij zakte ik op mijn knieën, mijn hoofd in mijn handen. Nee... hamerde de hele tijd door mijn hoofd. Nee, nee! Waarom zij? Waarom ik? waarom... Vaag was ik me ervan bewust dat mensen langs me heen renden, schreeuwend en hysterisch gillend en huilend. Het maakte niet meer uit. Zij waren dood, zij rondom mij gingen dood. Ik ging waarschijnlijk ook dood. Het had allemaal geen zin meer.

Een derde knal haalde me echter terug naar de werkelijkheid. Ineens werd ik ondanks alles overvallen door een oer behoefte, de onweerstaanbare behoefde om te overleven. Ik moest hier verdomme weg! Als ik hier bleef werd het mij dood. Ik had nu toch niemand meer. Ik krabbelde alweer moeizaam overeind toen iets me deed aarzelen. Ik had niemand meer, niet waar. Ik had nog iemand. Ik draaide me weer om en keek naar het brandende dorp. Denise was er nog. Als zij nog leefde...

Met mijn mond een strakke vastberaden streep rende-strompelde-struikelde ik richting de vlammen. Vastbesloten mijn vriendinnetje te redden.

RadioactiveWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu