Hoofdstuk 3.

19 5 0
                                    

Mensen renden in paniek en gillend om mee heen. Soms botste er iemand tegen me op, een flits van een met angst doortrokken gezicht, vage herkenning, en ze renden weer verder. Ik hoorde het gehuil van de gewonden en van degenen die iemand hadden verloren. Ik zag mensen met gruwelijke verminkingen die door anderen ondersteund werden, hopend om weg te komen. Ook al was ik half verdoofd van de pijn van mijn eigen verlies, sommige taferelen die ik zag vervulden me met afschuw. Ik ga ze niet beschrijven, want woorden schieten ervoor te kort en ik denk er nu liever niet meer aan.

Ik vocht me een weg naar voren tegen de stroom in, zo leek het. Het huis van mijn vriendin stond net in het ingestorte en meest getroffen deel van het dorp. Alle dorpelingen vluchtten weg, de andere kant op. Ik was de enige idioot die zich naar het verwoestte deel haastte.

Mijn kuit deed vreselijk veel pijn op de plek waar de glasscherf zich in mijn been geboord had. Ik was me er vaag van bewust dat er bloed over mijn been stroomde, maar dat kon me nu niet schelen. Mijn zicht werd verblind door een waas van tranen, maar ik bleef me wanhopig tegen de stroom invechten, op zoek naar degene die wel eens de enige overlevende kon zijn van iedereen die ik lief had.

Na een tijd die veel te lang leek kwam ik bij Denise's ouderlijk huis aan. Het pietepeuterig kleine sprankje hoop dat ik eerst nog in mijn borst had en me op de been gehouden had werd de bodem ingeslagen. Ook dit huis was ingestort. Het dak was ingezakt, de brokstukken van de zolder lagen ver verspreid, en van de eerste verdieping was van weinig tot niets over. Stukken muur en splinterige stukken van het houten raamwerk vormden een soort barricade om het halve huis heen. Het enige wonder was dat het vuur de ruïne nog niet bereikt had.

Ik wou opgeven. Ik wilde in elkaar zakken, me opkrullen tot een balletje en sterven. Wachten tot er nog een gebouw instortte en me bedolf onder de brokstukken, of gewoon wachten tot het vuur me bereikt had. Iedereen was dood, of ging binnenkort dood. Waarom zou ik dat ook niet doen?

'Arun...' fluisterde iemand. Een stem van een meisje, schor en vermoeid.

Met een ruk keek ik op en tuurde verwoed in de richting van waar de stem vandaan kwam, een berg puin, een paar meter van het ingestorte huis vandaan. Ik ontwaarde een klein figuurtje, half bedolven onder een stuk muur. Ik aarzelde geen moment meer en rende er zo snel als mijn gewonde been het toestond er naartoe.

'Denise!' fluisterde ik en zakte op mijn knieën naar haar.

Ik stootte een vreemd hoog kreetje uit toen ik zag hoe ze er aan toe was. Ze lag op haar rug, haar kastanjebruine haar als een inktvlek om haar hoofd en haar gehelde onderlichaam bedolven onder stukken muur en hout. Een enorme houtsplinter had zich diep onder haar rechtersleutelbeen geboord. Helrood bloed stroomde er als een waterval uit.

'Nee, Denise!' snikte ik wanhopig. 'Wacht! Ik haal je hier uit. We redden het wel, we redden het wel...'

Met mijn blote handen begon ik stukken hout en steen van haar af te halen, terwijl zoute tranen over mijn wangen stroomden.

'Arun.' zei Denise schor. 'Laat- laat zitten. Het is... te laat. Voor mij.' Denise hoestte en haar hele lichaam schokte. Er kwam bloed uit haar mond, haar lippen rood kleurend.

'Nee!' protesteerde ik. 'Het is verdomme niet te laat. Je gaat dit overleven, wij gaan dit overleven. Hoor je me, Denny? Het komt allemaal goed en...'

'Nee Arun! Ik-' ze hoestte weer bloed op en haalde diep en reutelend adem. 'Ik overleef dit niet, niet meer. Vol-volgens mij is mijn long... geraakt.'

'Nee, nee...' kon ik alleen maar mompelen.

'Alsjeblieft... Ga, ga weg. Ren, ik ga nu d-dood. Maar jij, moet leven. Alsjeblieft... voor mij.'

'Denny...'

'Arun, ik hou van je. Ik...' een rilling trok door haar lijf en aar ogen rolden omhoog in haar kassen.

'Nee!' brulde ik, nu in paniek. 'Denise! Denny, blijf hier, blijf hier... Alsjeblieft ga niet dood...'

Haar donkergroene ogen gingen nog één laatste keer open. 'Overleef,' zei ze nauwelijks verstaanbaar. 'Het-het is... goed...' Ze hoestte zwakjes en er kwamen nog wat druppels bloed uit haar mond. Ze zuchtte trillend en sloot haar ogen, deze keer voor goed.

X X X X X

Ik rende. Ik rende voor mijn leven. Ik hapte naar adem, steken in mijn zij teisterden mijn borst en mijn been waar de scherf in had gezeten voelde alsof hij eraf zou vallen, maar ik stopte niet. De huizen van het dorp schoten aan me voorbij. Overal lagen lijken van mijn voormalige buren, familie en vrienden. Het hele dorp was verwoest, bijna iedereen was dood of stervende. De aarde rommelde nog steeds en om me heen zakten huizen in elkaar.

Ik struikelde over een stuk hout en smakte tegen de straat. Even voelde ik verleiding om te blijven liggen, weer op te geven. Maar ik moest doorgaan, voor Denny, voor mezelf. Haar laatste wens, dat ik zou overleven, in vervulling laten gaan was het minste wat ik kon doen. Ik mocht niet stoppen.

Ik krabbelde weer overeind en ging door. Mijn voeten brachten me naar het weiland. Al was dat een enorme open vlakte, een vreemd onderbuik gevoel zei me dat het daar veilig was.

Ik sprintte het dorp uit. Al was sprinten een groot woord, het was meer een mix van proberen te rennen, strompelen en niet proberen te vallen. Ik rende de weide op. Bij nacht was het uitgestrekte donkere massa, met her en der wat donkere vormen die bomen moesten voorstellen.

Opeens viel het me op dat de aarde niet meer schudde en de explosies in de verte gestopt waren. Ik bleef staan en draaide me om. Het dorp lag een heel stuk achter me. Eerst voelde ik een vlaag opluchting; het was opgehouden. Toen was ik bang. Deze stilte had iets dreigends, iets onheilspellends over zich. Als een letterlijke stilte voor de storm.

Het geloei dat me eerder deze nacht gewekt had begon weer. Ik herkende het geluid nu; luchtalarm. Ik tuurde in noordelijke richting in de verte, waar ver weg wat lichten flikkerden, als ontploffingen. Wat was daar aan de hand?

Het stopte, de lichten weg, weer doodse stilte. De aarde hield haar adem in.

Een oogverblindende witte flits in de verte, een geel-witte paddenstoelwolk steeg de lucht in. Gebiologeerd staarde ik ernaar. Een paar seconden later trof het geluid me als een muur. Een enorme knal, zo laag dat je het bijna niet kon oren, en toch oorverdovend. Als een massieve onzichtbare muur trof de kracht me. Ik werd haast van mijn sokken geblazen.

Op slag werden mijn ingewanden van ijs. Rennen. Zei mijn instinct me. Ik draaide me om en zette het op een lopen. Lang rende ik niet, want een tweede golf van het Iets trof me vol in de rug. Ik viel voorover. Ik schoof een eindje door en stootte mijn hoofd. Felle pijn en zwarte vlekken voor mijn ogen. Ik probeerde op te staan, maar mijn lichaam liet het afweten.

Met het laatste restje energie in mijn lijf rolde ik op mijn rug. Als ik moest sterven, wou ik de lucht zien. Ik kon mijn ogen niet meer openhouden. Ik gaf op. Ik liet ze dichtvallen, en de duisternis trad in.

Je hebt het einde van de gepubliceerde delen bereikt.

⏰ Laatst bijgewerkt: Oct 12, 2013 ⏰

Voeg dit verhaal toe aan je bibliotheek om op de hoogte gebracht te worden van nieuwe delen!

RadioactiveWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu