Inleiding.

126 16 12
                                    


Met trillende handen en smekende ogen keek ik hem aan. Alsjeblieft, laat me niet los. Laat me niet achter met mezelf. Hij had me anders aangekeken, anders dan normaal. Zijn intrigerende ogen waren grijs. Grijs zoals de lucht tijdens een hevige onweersbui. Grijs zoals de sterke rotsen, die voortdurend de harde klappen van de zee moeten weerstaan. Hij had me vastgepakt en losgelaten, voor goed. Dit was ons afscheid, ons einde. Het moment waarvan ik hoopte dat het nooit zou komen, stond nu plotseling voor me. Ik wilde dit niet, ik kon dit niet. Blijf bij me, alsjeblieft. Hij wierp me moeizaam een zwak glimlachje toe en draaide zijn lichaam weg van mij. Nee! Stop! Kom terug! Bij elke stap die hij van mij vandaan zette, voelde ik een steek in mijn hart. Ik wilde achter hem aan rennen en schreeuwen tot ik er bij neerviel. Maar dat deed ik niet. Ik bleef zonder enig besef stilstaan. De woorden die hij naar me had geroepen draaiden rondjes om mijn hoofd. Diep van binnen hoopte ik nog steeds dat hij het niet meende, dat hij opging in het moment. Waarom kan ik hem verdomme niet los laten?

Ze hebben me verteld dat je nooit van iemand kan houden als je niet eerst van jezelf houdt. Maar dit, Jay... Dit was de mooiste uitzondering van allemaal.



Hoe we mensen laten gaan.








Don't forget to vote and comment! 

Hoe we mensen laten gaan.Where stories live. Discover now